ECLI:NL:CRVB:2016:1466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/4197 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wilsgebrek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante ontving sinds 11 maart 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor alleenstaande ouders. Echter, na een gesprek met een consulent van de gemeente, waarin zij bevestigde dat zij weer samenwoonde met haar ex-partner, heeft het college van burgemeester en wethouders haar bijstand per 1 augustus 2013 ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond.

Appellante stelde dat zij onder druk het mutatieformulier had ondertekend en dat haar psychische gesteldheid haar belette om haar belangen goed te behartigen. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor een wilsgebrek en dat appellante op de hoogte was van de gevolgen van haar verklaring. De Raad bevestigde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellante per 1 augustus 2013 een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner, waardoor zij niet langer recht had op bijstand voor alleenstaande ouders. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4197 WWB
Datum uitspraak: 19 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 mei 2015, 14/3001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van [plaatsnaam] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Widt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
G.J.M. Bolscher en K.A.G. Tijhaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 11 maart 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante heeft een relatie gehad met [naam F] (F), uit welke relatie drie kinderen zijn geboren. Appellante was ten tijde van belang met haar drie kinderen woonachtig op het adres [Adres A] te [plaatsnaam].
1.2.
Naar aanleiding van het vermoeden dat appellante opnieuw samenwoont met F heeft een consulent, werkzaam bij de afdeling Werk inkomen en Zorg van de gemeente [plaatsnaam], appellante uitgenodigd voor een gesprek op 26 augustus 2013. In dit gesprek heeft appellante, geconfronteerd met het feit dat zij regelmatig is gesignaleerd met F, beaamd dat zij weer met hem samenwoont. Appellante heeft tijdens het gesprek een mutatieformulier ondertekend, waarin zij verklaart dat F sinds 1 augustus 2013 weer bij haar woont.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 oktober 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van
1 augustus 2013 beëindigd (lees: ingetrokken). Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat met de ondertekening van het mutatieformulier op 26 augustus 2013 appellante heeft verklaard dat F per 1 augustus 2013 bij haar is komen inwonen, zodat per
1 augustus 2013 niet langer recht bestaat op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het van de juistheid van de verklaring van 26 augustus 2013 uit heeft mogen gaan en dat het niet was gehouden uit eigen beweging te onderzoeken of recht bestond op een andere norm, in dit geval de norm voor gehuwden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode van de datum van intrekking tot en met het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 augustus 2013 tot en met 13 september 2013.
4.2.
Vaststaat dat appellante op 26 augustus 2013 een mutatieformulier heeft ingevuld. Zij heeft bij rubriek 3, “gezinssituatie van u en/of uw partner” de vraag “Zijn er personen bij u in huis komen wonen of vertrokken” beantwoord met “ja” en bij de vraag “Zo ja, wie” de naam en geboortedatum van F ingevuld, hem aangeduid als “medebewoner” en als datum waarop hij is komen inwonen 1 augustus 2013 ingevuld. Appellante heeft verklaard dat dit formulier naar waarheid is ingevuld en het formulier ondertekend.
4.3.
Appellante heeft betoogd dat zij niet kan worden gehouden aan het door haar ingevulde mutatieformulier. Zij voert hiertoe aan dat zij het mutatieformulier tijdens het gesprek met de consulent onder druk heeft getekend. Indien zij dit formulier niet zou tekenen, zou zij geen bijstand meer ontvangen en indien zij wel zou tekenen, zou zij in aanmerking komen voor een gezinsuitkering. Appellante heeft gesteld dat de consulent zorg zou dragen voor de omzetting van de alleenstaande uitkering naar een gezinsuitkering. Zij heeft daarom het mutatieformulier ingevuld en er geen rekening mee gehouden dat de bijstand zou worden stopgezet. Voorts is geen rekening gehouden met haar slechte psychische gesteldheid, terwijl het college ervan op de hoogte was dat zij daarvoor onder behandeling was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Niet is gebleken dat appellante bij het invullen en ondertekenen van het mutatieformulier aan een wilsgebrek leed. Dat het mutatieformulier onder ontoelaatbare druk is ingevuld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Appellante heeft in het door haarzelf opgestelde bezwaarschrift van 22 september 2013 gesteld dat zij tijdens het gesprek met de consulent twee opties kreeg waaruit zij kon kiezen, ofwel F op haar woonadres laten inschrijven en een gezinsbijstand aanvragen, ofwel stopzetting van de bijstand met terugwerkende kracht per 1 augustus 2013. Hieruit volgt dat, anders dan appellante stelt, zij heeft begrepen wat de gevolgen waren van het ondertekenen van het mutatieformulier en dat zij ervan op de hoogte was dat zij, om in aanmerking te kunnen komen voor gezinsbijstand, daartoe een aanvraag moest indienen.
4.3.2.
Evenmin bestaan aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante als gevolg van haar psychische gesteldheid haar belangen niet goed heeft kunnen behartigen en de gevolgen van het invullen en ondertekenen van het mutatieformulier niet heeft kunnen overzien. Objectieve en verifieerbare stukken waaruit dit blijkt, heeft zij niet overgelegd.
4.3.3.
Gelet op wat in 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen, bestond geen aanleiding om appellante niet te houden aan de door haar in het mutatieformulier vastgelegde verklaring dat zij per 1 augustus 2013 met F is gaan samenwonen.
4.4.
Het college heeft op grond van de inhoud van het mutatieformulier terecht geconcludeerd dat appellante per 1 augustus 2013 met F een gezamenlijke huishouding voerde in de zin van de WWB, en als gehuwd moest worden aangemerkt. Zij kon om die reden niet langer worden beschouwd als zelfstandig subject van bijstand en had dan ook geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Anders dan appellante meent, is het college, in een geval als hier aan de orde, niet gehouden ambtshalve na te gaan of nog aanspraak bestaat op bijstand naar de norm voor gehuwden, zie onder meer de uitspraak van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2068.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.

HD