ECLI:NL:CRVB:2016:1291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van andere ziekteoorzaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die sinds 30 maart 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich in 2013 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege oogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter geweigerd de uitkering te herzien, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid het gevolg zou zijn van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant de uitkering ontvangt. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts overtuigend heeft gemotiveerd dat de toegenomen beperkingen van appellant voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de eerder vastgestelde klachten. Appellant heeft aangevoerd dat zijn oogklachten zijn ontstaan door steroïde injecties die hij heeft gekregen voor zijn nekklachten. De Raad oordeelt dat er geen direct causaal verband is aangetoond tussen de injecties en de oogklachten, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat een risicofactor niet gelijkgesteld kan worden aan een ziekteoorzaak. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door T.L. de Vries, met R.I. Troelstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2016.