ECLI:NL:CRVB:2016:1291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
14-5705 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van andere ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die sinds 30 maart 1998 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich in 2013 gemeld voor toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege oogklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter geweigerd de uitkering te herzien, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid het gevolg zou zijn van een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellant de uitkering ontvangt. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts overtuigend heeft gemotiveerd dat de toegenomen beperkingen van appellant voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de eerder vastgestelde klachten. Appellant heeft aangevoerd dat zijn oogklachten zijn ontstaan door steroïde injecties die hij heeft gekregen voor zijn nekklachten. De Raad oordeelt dat er geen direct causaal verband is aangetoond tussen de injecties en de oogklachten, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat een risicofactor niet gelijkgesteld kan worden aan een ziekteoorzaak. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door T.L. de Vries, met R.I. Troelstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2016.

Uitspraak

14/5705 WAO
Datum uitspraak: 8 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 augustus 2014, 13/712 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft mr. L.S. Slinkman de gronden van het hoger beroep aangevuld en informatie van de anesthesioloog ingediend.
Het Uwv heeft een reactie hierop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 30 maart 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, in verband met (pijn)klachten aan nek en rug.
Op
26 januari 2013 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege oogklachten. Bij besluit van 7 februari 2013 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant te herzien, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een andere oorzaak.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van het alsmaar toenemen van beperkingen die het gevolg zijn van de al eerder vastgestelde klachten. De oogklachten zijn ontstaan na een behandeling van de pijnklachten in de nek met injecties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op basis van informatie van de oogarts, gerapporteerd dat er sinds begin 2012 sprake is van een evidente visusverslechtering van het rechter oog die wordt veroorzaakt door de oogaandoening Centrale Serosa Chorio Retinopathie (CSCR). Dit is een oogaandoening waarmee appellant niet bekend is in de WAO. Bij besluit van 20 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard onder de overweging dat, gelet op het tijdsverloop tussen de injecties ter bestrijding van de nekklachten en het optreden van de oogklachten een direct causaal verband tussen de toegediende injecties en de oogklachten niet aannemelijk is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het meer dan aannemelijk is dat de oogklachten zijn ontstaan ten gevolge van de steroïde injecties die hij heeft gekregen ter bestrijding van zijn nekklachten. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juni 2013, waarin deze arts heeft gerapporteerd dat uit de literatuur volgt dat het mogelijk is dat CSCR ontstaat na toediening van steroïden binnen één tot enkele maanden, heeft afgeleid dat gelet op het tijdsverloop van meer dan een jaar tussen de injecties en de opgetreden oogklachten direct causaal verband niet aannemelijk is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd. Sinds 1 januari 2004 bedraagt die periode 104 weken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel vindt, voor zover hier van belang, herziening niet plaats indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de arbeidsongeschiktheid, terzake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat ten tijde van belang geen sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij appellant als bedoeld in artikel 37 van de WAO. De Raad verenigt zich met de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om tot een andersluidend oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van een kennelijk andere ziekteoorzaak dan die waarvoor appellant de arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, onder meer in zijn uitspraak van 4 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6920, kan een risicofactor niet op één lijn worden gesteld met een ziekteoorzaak. In het feit dat de cortisone injecties die appellant toegediend heeft gekregen in verband met zijn nekklachten een risicofactor vormen voor het ontstaan van oogklachten, kan dan ook geen grond zijn gelegen om aan te nemen dat de oogklachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellant een WAO-uitkering ontvangt.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) R.I. Troelstra

AP