ECLI:NL:CRVB:2016:1259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/1855 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verwijtbaar verzuim in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellant ontving bijstand vanaf 3 april 2013, maar verscheen niet op meerdere uitnodigingen voor gesprekken met de klantmanager van de dienst Sociale Zaken en Werk. Hierdoor heeft het college de bijstand opgeschort en uiteindelijk ingetrokken per 5 juli 2013. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze intrekking ongegrond.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door psychische klachten niet in staat was om zijn post te openen en daarom niet op de uitnodigingen is ingegaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn stelling niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. Hierdoor is het college bevoegd om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 april 2016.

Uitspraak

14/1855 WWB
Datum uitspraak: 5 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 februari 2014, 13/1097 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Namens appellant is
mr. Bakker verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 3 april 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij brief van 4 juni 2013 heeft een klantmanager van de dienst Sociale Zaken en Werk (klantmanager) appellant uitgenodigd voor een gesprek op 18 juni 2013 om met hem een plan van aanpak voor werk of activering te bespreken. Omdat appellant zonder bericht niet is verschenen op dit gesprek, heeft de klantmanager appellant in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand uitgenodigd voor een gesprek op 5 juli 2013 en hem daarbij verzocht een aantal gegevens te overleggen. Appellant is opnieuw niet verschenen.
1.2.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 5 juli 2013 de bijstand met ingang van die datum opgeschort en appellant opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 22 juli 2013, en daarbij verzocht de eerder gevraagde gegevens mee te nemen. Ook toen is appellant niet verschenen.
1.3.
Naar aanleiding daarvan heeft het college bij besluit van 5 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 oktober 2013 (bestreden besluit), de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken met ingang van 5 juli 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand per
5 juli 2013 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.3.
Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellant een verwijt kan worden gemaakt van het verzuim om op 22 juli 2013 op het gesprek te verschijnen en daarbij de gevraagde gegevens mee te nemen.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door psychische klachten in verband met ernstige complicaties bij de zwangerschap van zijn vriendin niet in staat was zijn post te openen en de post daarom ongeopend terzijde heeft gelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat appellant zijn stelling niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant met ingang van
5 juli 2013 in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD