ECLI:NL:CRVB:2016:1258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/5073 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende financiële informatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 15 juli 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet alle gevraagde bankafschriften en andere noodzakelijke documenten had overgelegd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had appellant verzocht om diverse financiële gegevens, waaronder bankafschriften van zijn rekeningen en jaarrekeningen van zijn onderneming. Appellant voldeed niet aan deze verzoeken, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat de appellant niet alle benodigde informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad benadrukte dat het bijstandverlenend orgaan bevoegd is om de benodigde gegevens op te vragen en dat het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting kan leiden tot een weigering van de bijstandsverlening.

De Raad concludeerde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank deze al gemotiveerd had behandeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/5073 WWB
Datum uitspraak: 5 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 juli 2014, 14/1715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Namens appellant is
mr. Spek verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 15 juli 2013 bij UWV Werkbedrijf gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), waarna hij de aanvraag digitaal heeft ingediend.
1.2.
Een medewerker van SZW Support van het Werkplein Den Haag heeft vastgesteld dat een aantal stukken bij de aanvraag ontbreekt, dat uit Suwinet blijkt dat appellant zijn eenmanszaak [naam onderneming] (onderneming) heeft beëindigd, maar niet wanneer, en dat appellants dochter [naam dochter] verdiensten heeft bij [werkgever] die niet op de ingeleverde bankafschriften staan vermeld. Daarom heeft het college appellant bij brief van 17 juli 2013 verzocht om uiterlijk 31 juli 2013 een aantal gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van appellant, zijn partner en inwonende kinderen vanaf 1 februari 2013, alle bankafschriften van de afgelopen maand van alle zakelijke rekeningen van appellant, de jaarrekeningen van de onderneming van de afgelopen drie jaar en een schriftelijke verklaring van appellant hoe hij vanaf 1 februari 2013 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
1.3.
Bij besluit van 5 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant heeft verzuimd alle gevraagde bankafschriften, jaarrekeningen en de genoemde schriftelijke verklaring met bewijsstukken over te leggen, zodat hij de inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. De door het college gevraagde gegevens zijn noodzakelijk voor de vaststelling van het recht op bijstand. Appellant was gehouden het college tijdig informatie te verstrekken. Uit de stukken komt naar voren dat appellant van zijn ING-rekening met nummer [rekeningnummer a] slechts de afschriften over één maand heeft overgelegd, dat van de ABN AMRO-ondernemersrekening afschriften ontbreken, dat een afschrift van de betaalrekening van de dochter [naam dochter] ontbreekt en dat appellant geen afschriften van de gekoppelde spaar- en toprekening heeft overgelegd. Van een andere dochter, ook [naam dochter], heeft appellant in het geheel geen afschriften overgelegd. Over de Rabobank-rekening met nummer [rekeningnummer b] heeft appellant geen duidelijkheid verschaft. Van de gevraagde jaarrekeningen heeft appellant alleen die over 2011 ingeleverd en daaruit blijkt niet dat de onderneming is opgeheven. Bovendien heeft appellant geen schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt waarvan hij de afgelopen periode heeft geleefd. Het enkele feit dat appellant schulden heeft zegt niets over de (eventuele) mutaties die op de bankrekeningen hebben plaatsgevonden. De bankafschriften van de kinderen zijn noodzakelijk voor het vaststellen van het recht op bijstand.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 15 juli 2013 tot en met 5 november 2013.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.4.
Niet in geschil is dat appellant niet alle gevraagde bankafschriften, en een verklaring hoe hij vanaf 1 februari 2013 in zijn levensonderhoud heeft voorzien, heeft overgelegd. Appellant heeft echter aangevoerd dat de wel overgelegde bankafschriften voldoende zijn om een goed beeld te krijgen van zijn financiële situatie en zijn schuldenpositie.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen - zoals hiervoor in 2 samengevat weergegeven - waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog aan toe dat ingevolge artikel 53a, eerste lid, van de WWB het bijstandverlenend orgaan bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand in ieder geval moeten worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd. Het college heeft terecht alle opgevraagde bankafschriften van belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Die gegevens waren immers van essentieel belang om het recht op bijstand van appellant te beoordelen en vast te stellen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD