ECLI:NL:CRVB:2016:122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-6460 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens vermogen in onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de bijstandsverlening overgenomen en omstreeks 2013 een onderzoek ingesteld naar het vermogen van AIO-gerechtigden. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat de appellant eigenaar was van een woning in Marokko, die getaxeerd was op € 83.700,-. Op basis van deze bevindingen heeft de Svb de AIO-aanvulling van de appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb de intrekking van de bijstand niet beperkt heeft tot een bepaalde periode, waardoor de beoordeling de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 augustus 2013 beslaat. De Raad oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat de appellant gedurende deze periode eigenaar was van de woning. De verklaring van het kadaster, waaruit blijkt dat de woning op naam van de zoon van de appellant staat, is niet relevant voor de beoordeling, omdat deze datum buiten de te beoordelen periode valt. De Raad concludeert dat de waarde van de woning terecht aan het vermogen van de appellant is toegerekend, waardoor hij geen recht had op de AIO-aanvulling.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.

Uitspraak

14/6460 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 oktober 2014, 14/4239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 juni 2015 heeft mr. Glas zich onttrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden ter aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Vanaf 1 januari 2010 heeft de Svb die bijstandsverlening overgenomen van het college van burgemeester en wethouders en voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
In 2013 heeft de Svb een onderzoek gedaan naar vermogen van in Nederland wonende AIO-gerechtigden met recht op kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen. De Attaché voor Sociale Zaken (attaché) van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Rabat heeft in opdracht van de Svb een onderzoek ingesteld naar het adres waar de zoon van appellant, [J.] (J) geboren [in] 2009, woont, te weten
[straatnaam] te [X.], Marokko (de woning). De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 15 april 2013. Uit dat onderzoek komt naar voren dat appellant eigenaar is van deze woning. De waarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van (omgerekend) € 83.700,-.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluiten van
29 augustus 2013 de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 januari 2010 in te trekken en de gemaakte kosten van de AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2010 tot en met augustus 2013 tot een bedrag van € 8.492,36 van appellant terug te vorderen.
1.4.
Na bezwaar heeft de attaché op verzoek van de Svb een aanvullend onderzoek ingesteld naar deze woning. De resultaten van dit aanvullend onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 10 maart 2014.
1.5.
Bij besluit van 16 april 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de besluiten van
29 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 1 januari 2010 tot en met
29 augustus 2013.
4.2.
Een besluit tot intrekking van de bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.3.
Appellant betwist dat hij over de woning kan beschikken omdat de woning een groot gedeelte van de te beoordelen periode op naam van J heeft gestaan.
4.4.
De Svb heeft het standpunt dat appellant in de te beoordelen periode eigenaar was van de woning gebaseerd op het onderzoek door de attaché en stelt zich op het standpunt dat appellant gedurende de gehele te beoordelen periode eigenaar was van de woning. De door appellant overgelegde verklaring van het kadaster waaruit blijkt dat de woning op
29 november 2013 in eigendom toebehoort aan J, doet daaraan niet af.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het standpunt van de Svb dat de woning in de te beoordelen periode in eigendom toebehoorde aan appellant. Uit de onderzoeksbevindingen van de attaché blijkt dat op
11 april 2013 telefonisch door de plaatselijke autoriteiten aan een medewerker van de ambassade is meegedeeld dat appellant sedert meer dan tien jaar eigenaar is van de woning. Vervolgens hebben twee medewerkers van de ambassade op 6 maart 2014 een bezoek gebracht aan de plaatselijke autoriteiten van het eerste arrondissement van de gemeente [X.]. Daar heeft de moquaddem desgevraagd verklaard dat de woning al ruim 10 jaar eigendom is van appellant. Vervolgens zijn de medewerkers met de moquaddem naar de woning gegaan en is geconstateerd dat de door de moquaddem getoonde woning dezelfde is als de getaxeerde woning. Hierna hebben de medewerkers zich begeven naar de regionale directie belastingen van het ministerie van financiën alwaar een ambtenaar, na raadpleging van de database van de belastingdienst aan de hand van het CIN-nummer (vergelijkbaar met het burgerservicenummer) van appellant, heeft verklaard dat de woning eigendom is van appellant en dat hij daarvoor “la taxe d’habitation”, een soort onroerendezaakbelasting, betaalt onder nummer [nummer].
4.6.
Anders dan appellant stelt ziet de verklaring van het kadaster dat de woning op naam van J staat, op een datum gelegen buiten de te beoordelen periode zodat aan die verklaring in dit geding geen betekenis toekomt. De waarde van de woning is daarom in de te beoordelen periode terecht aan het vermogen van appellant toegerekend. De Raad deelt overigens het standpunt van de Svb dat ook indien de eigendom van de woning in de te beoordelen periode in het kadaster zou zijn overgeschreven op naam van J, deze woning nog steeds tot het vermogen van appellant zou behoren. Op grond van artikel 34, eerste lid, van de WWB wordt onder vermogen immers verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Zolang appellant kinderbijslag voor J ontvangt, behoort J op grond van artikel 4, eerste lid, onder c en e van de WWB, tot het gezin van appellant zodat de waarde van het vermogen van J tot het vermogen van appellant moet worden gerekend.
4.7.
Het standpunt van appellant dat niet van hem kan worden gevergd dat hij de woning verkoopt, omdat dit betekent dat zijn familie in Marokko een ander onderkomen moet zoeken, slaagt evenmin. Van appellant kan gelet op het aanvullende karakter van de bijstand worden gevergd dat hij al zijn middelen eerst aanspreekt ten behoeve van zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin. Dat appellant de woning voor zijn in Marokko wonende familie wenst te behouden berust op zijn keuze, waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico moeten blijven. Dit doet immers niet af aan de feitelijke situatie dat de woning in de te beoordelen periode tot het vermogen van appellant moet worden gerekend.
4.8.
Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen de vaststelling van de waarde van de woning door de plaatselijke makelaar. Uitgaande van een getaxeerde waarde van de woning van (omgerekend) € 83.700,-, heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant over de gehele hier te beoordelen periode beschikte over een vermogen boven de voor hem toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen, zodat hij geen recht had op een AIO-aanvulling.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aanvallen uitspraak moet worden bevestigt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD