ECLI:NL:CRVB:2016:1190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
14/4989 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de inkoopregeling voor AOW en overschrijding van de aanmeldtermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toegang tot de inkoopregeling voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van appellant, die in 1945 in Suriname is geboren en in 1979 naar Nederland verhuisde. Appellant had in april 2013 verzocht om toelating tot de inkoopregeling, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde dit omdat hij de aanmeldtermijn had overschreden. De verplichte verzekering van appellant was ontstaan op 11 september 1979, en de aanmeldtermijn voor de inkoopregeling was één jaar. Appellant stelde dat hij pas recentelijk op de hoogte was van de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering voor de AOW af te sluiten over niet-verzekerde jaren, en dat dit een vorm van discriminatie was.

De Raad oordeelde dat appellant de aanmeldtermijn had overschreden en dat zijn situatie niet verschoonbaar was. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en benadrukte dat er geen sprake was van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De strikte aanmeldtermijn was een passend middel om te waarborgen dat aanvragen tijdig worden ingediend, wat van algemeen belang is voor de solidariteit van premie- en belastingbetalers. De Raad concludeerde dat appellant zich actief had moeten informeren over de regelgeving na zijn verhuizing naar Nederland en dat onbekendheid met de wet geen grond vormde voor een verschoonbare termijnoverschrijding.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4989 AOW
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 juli 2014, 13/5908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1945 in Suriname geboren en is in 1979 naar Nederland verhuisd.
1.2.
In november 2009 heeft appellant de Svb gevraagd op welk ouderdomspensioen hij recht heeft als hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De Svb heeft appellant hierop een op
4 november 2009 gedateerd pensioenoverzicht gestuurd. Daarop is vermeld dat appellant vanaf 11 september 1979 verplicht verzekerd wordt geacht voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en dat appellant van 2 juni 1960 tot en met 10 september 1979 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2010 heeft de Svb met ingang van juni 2010 op grond van de AOW een ouderdomspensioen aan appellant toegekend. Op dit pensioen is een korting van 38% toegepast wegens 19 niet verzekerde jaren.
1.4.
Bij brief van 15 april 2013 heeft appellant de Svb gevraagd om het besluit van
25 maart 2010 te herzien, in die zin dat de korting op het aan hem toegekende ouderdomspensioen ongedaan wordt gemaakt. Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij er pas sinds 4 maart 2013 van op de hoogte is dat het mogelijk is om een vrijwillige verzekering voor de AOW af te sluiten over verstreken periodes en dat hij van deze mogelijkheid gebruik wil maken.
1.5.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij wegens een overschrijding van de aanmeldtermijn niet op grond van de inkoopregeling kan worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de AOW.
1.6.
Bij besluit van 4 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 mei 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich primair op het standpunt gesteld dat hij ten onrechte wegens een overschrijding van de aanmeldtermijn niet is toegelaten tot de inkoopregeling. In dit verband heeft appellant in hoofdzaak betoogd dat de inkoopregeling niet op zijn situatie is toegesneden en dat er sprake is van discriminatie, aangezien hij al in 1979 vanuit Suriname naar Nederland is verhuisd en hem pas recent duidelijk is geworden dat de Svb hem over de periode waarin hij in Suriname heeft gewoond niet verplicht verzekerd acht en dat er een mogelijkheid bestaat om over verstreken periodes een vrijwillige verzekering voor de AOW af te sluiten. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de Svb er ten onrechte van uitgaat dat hij in de periode dat hij in Suriname woonde - althans in periode voordat Suriname onafhankelijk werd - niet verplicht verzekerd was voor de AOW.
3.2.
De Svb heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat de Svb er ten onrechte van uitgaat dat hij in de periode dat hij in Suriname woonde - althans in de periode voordat Suriname onafhankelijk werd - niet verzekerd was voor de AOW, volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn uitspraak van 17 juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD8827). De door appellant in dit geding aangedragen argumenten kunnen de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Daarom moet als vaststaand worden aangenomen dat appellant vanaf 2 juni 1960 tot en met 10 september 1979 niet verplicht verzekerd is geweest voor de AOW.
4.3.1.
De inkoopregeling waarvan appellant gebruik wil maken is thans opgenomen in artikel 38 en artikel 39 van de AOW.
4.3.2.
Artikel 38, eerste lid, van de AOW luidt:
“1. De verzekerde, die voorafgaand aan de verplichte verzekering niet eerder verplicht verzekerd is geweest, kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, vrijwillig verzekeren vanaf de 15-jarige leeftijd, over de achterliggende periode, waarin hij niet verplicht verzekerd is geweest.”
4.3.3.
Artikel 39, eerste lid, van de AOW luidt sinds 1 januari 2010:
“1. De verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 38, eerste lid, gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk tien jaar na de dag, waarop de verplichte verzekering is ontstaan, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Sociale verzekeringsbank.”
4.3.4.
Toen de verplichte verzekering voor de AOW van appellant ontstond, gold er ingevolge artikel 6, lid 2, van het Koninklijk Besluit van 22 december 1971 (Staatsblad 798) een aanmeldtermijn van één jaar voor de inkoopregeling.
4.4.
Nu de verplichte verzekering van appellant is ontstaan op 11 september 1979 en appellant pas in april 2013 heeft verzocht om toelating tot de inkoopregeling over de periode waarin hij in verband zijn verblijf in Suriname niet verplicht verzekerd is geweest voor de AOW, staat vast dat appellant de aanmeldtermijn heeft overschreden. Appellant is dus in overeenstemming met de wettelijke regeling de toegang tot de inkoopregeling geweigerd.
4.5.1.
Appellant heeft gesteld dat de inkoopregeling niet op zijn situatie is toegesneden en dat er sprake is van discriminatie. Deze stellingname is op te vatten als een verzoek om de wettelijke aanmeldtermijn buiten toepassing te laten, omdat de onverkorte toepassing van deze wettelijke termijn volgens appellant in zijn situatie niet verenigbaar is met verdragsrechtelijke discriminatieverboden, zoals de discriminatieverboden die zijn opgenomen in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
4.5.2.
Bij de beoordeling van het beroep dat appellant doet op de verdragsrechtelijke discriminatieverboden kan worden gezegd dat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat toen de verplichte verzekerring voor de AOW van appellant ontstond er een aanmeldtermijn gold van één jaar en appellant - zonder dat dit verschoonbaar is te achten - pas veel later in actie is gekomen. Zijn situatie onderscheidt zich in zoverre wezenlijk van de situatie van verplicht verzekerden met niet verzekerde jaren die zodra dit van hen kon worden gevergd hebben uitgezocht wat hun verzekeringspositie is en de Svb hebben gevraagd om te worden toegelaten tot de inkoopregeling.
4.5.3.
Ook kan bij de beoordeling van het beroep dat appellant doet op de verdragsrechtelijke discriminatieverboden worden volstaan met de overweging dat zo al kan worden aangenomen dat er sprake is van een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen, er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte onderscheid. Een strikt gehanteerde fatale aanmeldtermijn is immers een geschikt en passend middel om te bevorderen dat aanvragen niet later worden ingediend dan nodig is. Dat is een doel van algemeen belang, omdat het voorkomt dat de solidariteit van premie- en belastingbetalers die aan de AOW ten grondslag ligt onder druk kan komen te staan. In dit verband wordt eraan herinnerd dat ononderbroken verplicht verzekerden een rente- en inflatienadeel kunnen lijden ten opzichte van verzekerden die gebruik maken van de inkoopregeling en dat met het klimmen der jaren de kans stijgt dat verzekerden de pensioengerechtigde leeftijd bereiken
4.5.4.
Van disproportionaliteit is geen sprake, indien - zoals in dit geval - een overschrijding van de aanmeldtermijn niet verschoonbaar is te achten. Van verzekerden die buiten Nederland hebben gewoond mag een actieve houding worden verwacht. Van appellant mocht worden gevergd dat hij zich zo spoedig mogelijk na zijn verhuizing naar Nederland terdege geïnformeerd zou hebben over de geldende regelgeving met betrekking tot (onder andere) het ouderdomspensioen. Onbekendheid met de wet levert in de door appellant geschetste situatie geen grond op om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) R.L. Rijnen

AP