ECLI:NL:CRVB:2016:1184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
14/63 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van psychische belastbaarheid en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 november 2012, waarin het Uwv vaststelde dat hij met ingang van 7 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft een deskundige, psychiater drs. D.W. Oppedijk, ingeschakeld om de psychische gezondheidstoestand van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeert dat er bij appellant waarschijnlijk sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aanwijzingen voor een bipolaire II stoornis. Hij stelt dat de huidige gezondheidstoestand van appellant niet verschilt van die in 2013 en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid op psychisch gebied passend is. De geselecteerde functies zijn volgens de deskundige geschikt voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het oordeel van de deskundige overtuigend is en dat er geen redenen zijn om de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestaat.

Uitspraak

14/63 WIA
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 december 2013, 13/438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.P. Groot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater drs. D.W. Oppedijk heeft rapport uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 20 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 7 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 8 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het navolgende overwogen. Er is geen reden voor het oordeel dat de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de informatie van de behandelend sector van appellant voor hem geen aanwijzingen bevat om aan te nemen dat appellant meer beperkt is. De door appellant ingeschakelde medisch adviseur D.J. Schakel maakt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2013 ten onrechte op dat die arts geen reëel beeld kan krijgen van de psychische mogelijkheden van appellant. Gezien het rapport van 10 juli 2013 van de verzekeringsarts ziet die opmerking op de fysieke mogelijkheden van appellant. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het rapport van Welnis blijkt dat er bij appellant psychiatrisch gezien geen beperkingen voor het verrichten van arbeid bestaan en dat met de FML in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de beperkingen van appellant als gevolg van zijn persoonlijkheidstrekken. Het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag.
3.1.
In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn psychische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Daarnaast is er onvoldoende rekening is gehouden met het rapport van de medisch adviseur Schakel en met het feit dat hij wordt behandeld door Welnis. Appellant heeft naar zijn opvatting recht op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat niet alle hem voorgehouden voorbeeldfuncties voor hem geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 7 januari 2013.
4.2.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige D.W. Oppedijk een onderzoek ingesteld en gerapporteerd over de psychische gezondheidstoestand van appellant. De deskundige Oppedijk heeft kennisgenomen van alle medische stukken en heeft appellant onderzocht. In zijn uitvoerige rapport heeft de deskundige beschreven dat er bij appellant waarschijnlijk sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis - welke diagnose ook is gesteld door de behandelend psychiater van appellant - en dat er aanwijzingen zijn voor een bipolaire II stoornis. De deskundige geeft voorts aan dat de huidige gezondheidstoestand niet verschilt van de gezondheidstoestand op 7 januari 2013 en dat de door het Uwv vaststelde belastbaarheid op psychisch gebied op die datum in geding passend is.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Appellant heeft tegen dit rapport geen bezwaren aangevoerd. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook worden onderschreven nu ook overigens geen aanknopingspunten bestaan de juistheid van die medische grondslag in twijfel te trekken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 oktober 2012 wordt met de belasting in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellant niet overschreden. Die arbeidsdeskundige heeft blijkens zijn rapport van 6 maart 2013 ook inzichtelijk gemotiveerd dat appellant, de aan de voorgehouden voorbeeldfuncties verbonden werkzaamheden kan verrichten.
5. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 wordt overwogen treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. Veenstra

MO