ECLI:NL:CRVB:2016:1176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die sinds 12 december 2011 uitgevallen is door psychische klachten, was van mening dat zij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld. Het Uwv had in een besluit van 13 november 2013 bepaald dat appellante met ingang van 9 december 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 7 april 2014 door het Uwv gehandhaafd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. Ze voerde aan dat de geselecteerde functies voor haar ongeschikt waren, omdat deze functies een verhoogd risico op verwondingen met zich meebrachten en een hoge mate van alertheid vereisten. Het Uwv daarentegen stelde dat de door hen geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met haar mogelijkheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.