1.8.Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2013 ongegrond verklaard. Aan het voorwaardelijk strafontslag is ten grondslag gelegd dat appellant zich sinds begin 2013 schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit de navolgende gedragingen:
ondanks het feit dat bij herhaling tegen appellant door de directeur Bedrijfsvoering is gezegd dat hij hem niet mag bewegen tot het verschaffen van een voorrangspositie inzake [gebouw 2] /het [gebouw 1] heeft appellant dat toch gedaan en zodoende heeft appellant de directeur (andermaal) aangezet tot niet-integer gedrag;
in de gesprekken die appellant met de directeur Bedrijfsvoering heeft gevoerd inzake de met hem te sluiten vaststellingsovereenkomst heeft appellant verzwegen dat hij de faciliteiten die hem zijn verleend gebruikte voor het opzetten van een eigen bedrijf gericht op het beheer/de exploitatie van [gebouw 2] en het [gebouw 1] , terwijl hij nadrukkelijk wist dat dat niet was toegestaan;
appellant heeft de [gedragsregels van de gemeente] overtreden door de wijze waarop hij invulling blijkt te geven aan zijn nevenwerkzaamheden door toch nadrukkelijk op te komen voor de belangen van [de stichting] in afwijking van zijn eigen opgave van activiteiten;
appellant heeft de [gedragsregels van de gemeente] overtreden door in zijn hoedanigheid van ambtenaar contact te zoeken met de pers door het toezenden van een e-mail en een uitnodiging met hem in contact te treden, zonder daarover overleg te hebben met of dit te laten lopen via communicatie;
appellant heeft een raadslid en een wethouder via e-mail op onbehoorlijke wijze aangesproken;
appellant heeft de door hem verzonden e-mail aan de wethouder breed verspreid door verzending in cc naar diverse e-mailadressen;
appellant heeft de orde verstoord van een clustervergadering, hetgeen tot ingrijpen heeft geleid van de voorzitter;
appellant heeft de orde verstoord tijdens een openbare raadsvergadering op 30 mei 2013 en een wethouder publiekelijk vanaf de publieke tribune ervan beschuldigd niet de waarheid te spreken, hetgeen ingrijpen door de burgemeester nodig maakte;
appellant heeft onrechtmatig dan wel onjuist gebruik gemaakt van de in zijn bezit zijnde sleutels van het [gebouw 1] door toe te staan dat zijn zoon (met vrienden) speelt in het [gebouw 1] ;
appellant heeft toegestaan dat zijn zoon (met vrienden) speelt met op echt gelijkende wapens in het [gebouw 1] ;
appellant heeft de gemeente in diskrediet gebracht doordat deze wapens vervolgens ten gevolge van zijn handelen zichtbaar vanaf de buitenkant van het pand in het [gebouw 1] lagen en vervolgens door de politie in beslag zijn genomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat het college appellant geen toestemming heeft verleend om in het kader van de door het college door tussenkomst van Solvid geboden begeleiding een exploitatieplan te schrijven voor [gebouw 2] . Gedraging 2 staat derhalve vast. De overige verweten gedragingen heeft appellant niet (gemotiveerd) bestreden, zodat deze gedragingen als vaststaand dienen te worden aangemerkt. Met de gedragingen heeft appellant bij voortduring grensoverschrijdend gedrag vertoond, waarvan hij zich als ambtenaar diende te onthouden. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op. De rechtbank acht de disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.