ECLI:NL:CRVB:2016:1140
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en toekenning EGA-vervolguitkering met medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 30 juni 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is door de rechtbank Noord-Holland ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellant vast te stellen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gezondheidsklachten, waaronder rugklachten en de gevolgen van PTSS. Appellant heeft aangekondigd meer uitgebreide verklaringen van zijn behandelaars in te brengen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende informatie verzameld en de gezondheidsklachten van appellant waren in eerdere rapporten al in overweging genomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend waren. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.