In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Centrale Raad heeft in een tussenuitspraak eerder geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een ontoereikende arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige grondslag. Het Uwv heeft vervolgens nadere toelichting gegeven, maar de Raad oordeelt dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was. De Raad concludeert dat de arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende onderbouwd zijn en dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 992,- en bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 118,- aan de appellant vergoedt.