ECLI:NL:CRVB:2016:1124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
13/5931 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag en beoordeling arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Centrale Raad heeft in een tussenuitspraak eerder geoordeeld dat het bestreden besluit berustte op een ontoereikende arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige grondslag. Het Uwv heeft vervolgens nadere toelichting gegeven, maar de Raad oordeelt dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag terecht was. De Raad concludeert dat de arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende onderbouwd zijn en dat appellant niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van de appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 992,- en bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 118,- aan de appellant vergoedt.

Uitspraak

13/5931 WWAJ
Datum uitspraak: 30 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
26 september 2013, 11/2941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 14 augustus 2015 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2015:2750.
Ter uitvoering daarvan heeft het Uwv bij brief van 16 november 2015 een nadere toelichting gegeven op zijn besluit van 29 september 2011 (bestreden besluit) en onder meer ingezonden:
- een verzekeringsgeneeskundig rapport van 10 september 2015;
- een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 september 2015;
- een arbeidskundig rapport van 27 oktober 2015.
Appellant heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, geen zienswijze ingediend.
De Raad heeft bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de aanvraag van appellant voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen, onder de overweging dat appellant in staat wordt geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen.
1.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd onder de overweging dat het Uwv eerst in de beroepsfase de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit afdoende heeft toegelicht. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten en beslissingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
2. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende arbeidskundige grondslag, omdat aan de schatting functies ten grondslag zijn gelegd die zijn geselecteerd voor de ingangsdatum van eventuele arbeidsondersteuning in 2011 en actualiseringsdata hebben uit de jaren 2010 en 2011, terwijl de 18e verjaardag van appellant viel op 28 april 2003. Voorts heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende verzekeringsgeneeskundige grondslag, omdat het Uwv onvoldoende kenbaar heeft beoordeeld of appellant op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong alsnog kan worden aangemerkt als jonggehandicapte en of appellant in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning omdat hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmanloon te verdienen, als bedoeld in artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong. In dit verband heeft de Raad gewezen op een ziekmelding van appellant op 3 mei (lees: december) 2005. De Raad heeft het Uwv met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen deze geconstateerde gebreken te herstellen. In de tussenuitspraak heeft de Raad tevens geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover betreffende de periode van 28 april 2002 tot en met 52 weken nadien wel is gebaseerd op een deugdelijke medische grondslag.
3. Het Uwv heeft bij brief van 16 november 2015 zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit berust op een toereikende arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige grondslag. Daartoe heeft het Uwv verwezen naar de onder rubriek Procesverloop vermelde ingezonden stukken.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De Raad stelt vast dat appellant zich in hoger beroep tegen het dictum van de aangevallen uitspraak heeft gekeerd, voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat deze met het arbeidskundig rapport van 27 oktober 2015 toereikend is onderbouwd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van een FML van
29 september 2015, die geldig is vanaf 28 april 2003, voldoende functies aan de schatting ten grondslag gelegd die actueel zijn op 28 april 2003. Hij heeft na overleg met een verzekeringsarts bezwaar en beroep de signaleringen die attenderen op een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant, inzichtelijk en toereikend gemotiveerd. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. Op goede gronden heeft het Uwv vastgesteld dat appellant in staat is geweest op zijn 17e en 18e jaar meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Hij kan niet worden aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong. Hij heeft evenmin recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van die wet.
4.3.
Met betrekking tot de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat deze met het verzekeringsgeneeskundig rapport van 10 september 2015 toereikend is onderbouwd. Op grond van dossierstudie en onder verwijzing naar verzekeringsgeneeskundige rapporten van 29 september 2011 en 26 april 2012 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep met juistheid gesteld dat appellant op 17/18 jarige leeftijd beperkingen had voor het verrichten van arbeid als gevolg van astmatische klachten. De ziekmelding per 3 december 2005 was niet het gevolg van een toename van astmaklachten, maar een gevolg van een ongeval. Uit de beschikbare informatie van neuroloog Hamburger blijkt dat daarna de stemmings- en angstklachten zijn toegenomen. Er zijn geen gegevens bekend die wijzen op een toename van astmaklachten in de periode van vijf jaar na 28 april 2003. Er is geen aanleiding deze naar behoren gemotiveerde beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Appellant kan niet alsnog op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong worden aangemerkt als jonggehandicapte en heeft evenmin recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in artikel 2:15 van die wet.
4.4.
Hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 leidt tot de conclusie dat het Uwv de
Wajong-aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Terecht heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, moet, zij het met verbetering van de gronden, worden bevestigd.
5. Nu het Uwv het bestreden besluit eerst in hoger beroep heeft voorzien van een deugdelijke motivering is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, bestaande uit de kosten voor verleende rechtshulp tot een bedrag van € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 992,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht in hoger beroep van € 118,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) R.L. Rijnen

AP