ECLI:NL:CRVB:2016:110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen werkzaamheden als portier
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 30 augustus 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand ingetrokken omdat appellant verzwegen had dat hij op 7 en 8 december 2013 werkzaamheden had verricht als portier/beveiliger bij een zalencentrum. Appellant had een ontheffing van de sollicitatieverplichting vanwege gezondheidsklachten, maar het college kwam na een melding van een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank Amsterdam heeft in eerdere uitspraken de besluiten van het college deels vernietigd en deels in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij recht had op bijstand. De Raad oordeelt dat de werkzaamheden die appellant heeft verricht, op geld waardeerbaar zijn en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op aanvullende bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.