ECLI:NL:CRVB:2016:1077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
15/1693 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn niet verschoonbaar verklaard in hoger beroep AOW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die gedetineerd was, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hem meedeelde dat hij vanaf maart 2014 geen recht meer had op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaartermijn was overschreden en deze overschrijding niet verschoonbaar werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen tijdens zijn detentie. De partner van de appellant had hem niet geïnformeerd over de ontvangen post, wat voor rekening van de appellant kwam.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, ondanks de mededeling van de Svb tijdens een telefoongesprek dat de appellant alsnog bezwaar kon maken. De Raad oordeelde dat er geen vertrouwen was gewekt dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1693 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 mei 2011, 10/1017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij in verband met zijn detentie vanaf maart 2014 geen recht meer heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de daarbij behorende toeslag.
1.2.
Appellant heeft op 7 juli 2014 telefonisch contact met de Svb opgenomen. Daarbij heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij geen bezwaar heeft kunnen maken tegen voornoemd besluit omdat hij van 7 januari 2014 tot en met 20 juni 2014 gedetineerd is geweest. Bij dat gesprek is namens de Svb gezegd dat appellant alsnog bezwaar kan maken. Bij brief van diezelfde datum heeft appellant bezwaar aangetekend tegen het besluit van
4 februari 2014.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 13 augustus 2014 is het bezwaar tegen het besluit van
4 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant aangevoerd dat namens de Svb in het telefoongesprek van 7 juli 2014 is toegezegd dat appellant alsnog bezwaar kon maken tegen het besluit van 4 februari 2014.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is verworpen, omdat geen sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging door een bevoegd orgaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van appellant lag om bij langere afwezigheid als gevolg van zijn detentie maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. De partner van appellant heeft hem niet geïnformeerd over de tijdens de detentie ontvangen post en heeft evenmin anderen geïnformeerd om te bewerkstellingen dat namens appellant tijdig een (pro) forma bezwaarschrift werd ingediend. Dit is een omstandigheid die voor rekening van appellant dient te blijven.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep naar voren gebrachte standpunt herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of de overschrijding van de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschoonbaar is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden volledig onderschreven. Het volgende wordt daaraan toegevoegd.
4.3.
Uit het rapport van het telefoongesprek van 7 juli 2014 blijkt weliswaar dat namens de Svb is gesteld dat appellant alsnog bezwaar kon maken, maar uit dat rapport blijkt geenszins dat door de Svb het vertrouwen is gewekt dat het bezwaar inhoudelijk zou worden behandeld.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter, in tegenwoordigheid van
V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) V. van Rij
JvC