ECLI:NL:CRVB:2015:815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
13-1647 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op basis van de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen als zorgvuldig had beoordeeld.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn rugklachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn beperkingen. Hij stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende ruimte bood voor afwisseling in houding, wat volgens hem noodzakelijk was gezien zijn klachten. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat de appellant, uitgaande van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, medisch geschikt was voor de functies die aan hem waren voorgehouden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

Uitspraak

13/1647 WIA
Datum uitspraak: 23 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 februari 2013, 12/10676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. van Beek.
Na de behandeling van de zaak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft desgevraagd bij brief van 21 november 2014, onder indiening van een arbeidskundig rapport van 19 november 2014, nadere inlichtingen verstrekt.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 8 juni 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit) onder wijziging van de arbeidskundige grondslag, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is en heeft geoordeeld dat de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op zorgvuldige wijze in kaart zijn gebracht. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en appellant geschikt geoordeeld voor de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, snackbereider, receptionist hotel, alsmede de in bezwaar alsnog geselecteerde functies van archiefmedewerker/medewerker bibliotheek en schadecorrespondent.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij rugklachten heeft en dat zowel de verzekeringsarts als zijn huisarts hebben gesteld dat hij zijn houding moet kunnen afwisselen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 april 2012 wordt appellant geacht overeenkomstig de betreffende normaalwaardes twee uur aaneengesloten te kunnen zitten en één uur aaneengesloten te kunnen staan en te kunnen lopen. Dit biedt naar de opvatting van appellant echter onvoldoende mogelijkheid tot afwisseling in houding. Voorts is aangevoerd dat de rugklachten van appellant zich met name uiten door stijfheid en pijn. Als gevolg hiervan slaapt appellant slecht en is hij vermoeid door de medicatie, zodat een urenbeperking aangewezen is. Appellant acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten: de functie van snackbereider is bijvoorbeeld ongeschikt, omdat deze functie onvoldoende afwisseling biedt in zitten, staan en lopen. Het is volgens appellant niet goed mogelijk om in die functie enkele passen met de band mee te lopen (zoals door de arbeidskundige bezwaar en beroep is gesteld) en bovendien tevens het werk aan de lopende band te blijven verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
3.3.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 19 november 2014 de functies van productiemedewerkervoedingsmiddelenindustrie en snackbereider laten vervallen; gelet op de geringe loopmomenten in deze functies wordt onvoldoende voldaan aan de vereiste afwissing in zitten, staan en lopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts vastgesteld dat het vervallen van deze functies niet tot een relevante wijziging van het verlies aan verdienvermogen leidt, nu voldoende reservefuncties, namelijk archiefmedewerker/ medewerker bibliotheek en receptionist hotel, resteren.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten en te concluderen dat zij de beperkingen van appellant hebben onderschat. Terecht heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsartsen in de FML beperkingen hebben aangenomen voor het verrichten van arbeid en dat daarbij kenbaar de door appellant ingebrachte medische informatie bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant is aangewezen op rug sparend werk, waarbij zitten, staan en lopen afwisselend dienen plaats te vinden. In de FML van 3 april 2012 is dit tot uitdrukking gebracht in de aspecten 4.18, 5.2 en 5.4, waarbij appellant gedurende de helft van de werkdag (ongeveer vier uren) kan lopen, kan zitten dan wel kan staan. Voorts heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat hoogfrequente en extreme rompbewegingen niet zijn toegestaan, dat alle krachtfuncties zijn beperkt, met name qua zware belastingen en piekbelastingen, en dat grove trillingsbelasting op de rug vermeden dient te worden. Voor meer beperkingen, zoals door appellant bepleit, ontbreekt volgens de verzekeringsarts een toereikend medisch substraat. Met de rapporten van de verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat met de rugklachten van appellant op
8 juni 2012 voldoende rekening is gehouden en dat er geen objectieve medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die tot het oordeel moeten leiden dat hij ten tijde in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.2.
Wat betreft de stelling van appellant dat in de FML ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, wordt onderschreven wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 augustus 2012 daarover heeft gesteld. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat een urenbeperking vanwege vermoeidheidsklachten (als gevolg van slecht slapen en medicijngebruik) geïndiceerd is.
4.3.
Nu appellant geen medische gegevens heeft verstrekt die reden vormen om de conclusies van de betrokken verzekeringsartsen in twijfel te trekken, ziet de Raad onvoldoende aanleiding om, zoals door appellant is verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.4.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt vastgesteld dat appellant nu geschikt wordt geacht de (in bezwaar aan appellant voorgehouden) functies van schadecorrespondent en archiefmedewerker/medewerker bibliotheek alsmede in het kader van de primaire besluitvorming geselecteerde) functie van receptionist hotel te vervullen. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 3 april 2012, kan de Raad zich verenigen met het standpunt van het Uwv dat appellant in medisch opzicht geschikt is voor de hiervoor vermelde functies. Het Uwv heeft met (onderdeel C van) het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
10 oktober 2012 voldoende toegelicht dat deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
4.5.
De Raad merkt nog op dat uit de stukken, meer in het bijzonder de arbeidsmogelijkhedenlijst van 10 oktober 2012, niet is gebleken dat voor de functie van schadecorrespondent het door appellant genoemde Wft-diploma is vereist.
4.6.
De loonwaarde van de onder 4.4 genoemde functies leidt tot het oordeel dat appellant door het Uwv op de datum in geding terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

NK