ECLI:NL:CRVB:2015:812
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van kinderbijslag na overlijden van een kind
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) na het overlijden van het kind van appellante. Appellante ontving vanaf de geboorte van haar zoon in 1995 kinderbijslag, maar de Svb werd in januari 2011 door de Belastingdienst geïnformeerd dat het kind kort na de geboorte was overleden. De Svb heeft vervolgens in april 2012 aan appellante medegedeeld dat zij nooit recht heeft gehad op kinderbijslag voor haar overleden kind en heeft een bedrag van € 15.900,74 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de Svb heeft het bezwaar slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de terugvordering werd beperkt tot € 15.025,92.
In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en betoogd dat de Svb ook een verwijt treft, omdat zij in 1996 op de hoogte was van het overlijden en toch de kinderbijslag heeft doorbetaald. Appellante stelde ook dat de terugvordering was verjaard, omdat de Svb niet binnen vijf jaar had teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan haar meldingsplicht en dat de Svb terecht de kinderbijslag heeft herzien. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de Svb bevoegd was om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen van appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2015.