ECLI:NL:CRVB:2015:812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
13-3871 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag na overlijden van een kind

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) na het overlijden van het kind van appellante. Appellante ontving vanaf de geboorte van haar zoon in 1995 kinderbijslag, maar de Svb werd in januari 2011 door de Belastingdienst geïnformeerd dat het kind kort na de geboorte was overleden. De Svb heeft vervolgens in april 2012 aan appellante medegedeeld dat zij nooit recht heeft gehad op kinderbijslag voor haar overleden kind en heeft een bedrag van € 15.900,74 teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar de Svb heeft het bezwaar slechts gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de terugvordering werd beperkt tot € 15.025,92.

In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald en betoogd dat de Svb ook een verwijt treft, omdat zij in 1996 op de hoogte was van het overlijden en toch de kinderbijslag heeft doorbetaald. Appellante stelde ook dat de terugvordering was verjaard, omdat de Svb niet binnen vijf jaar had teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan haar meldingsplicht en dat de Svb terecht de kinderbijslag heeft herzien. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de Svb bevoegd was om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen van appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 februari 2015.

Uitspraak

13/3871 AKW
Datum uitspraak 27 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2013, 12/5412 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vleesenbeek. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft vanaf de geboorte van haar zoon [naam] [in] 1995 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet voor hem ontvangen. In januari 2011 is de Svb door de Belastingdienst ervan op de hoogte gesteld dat [naam] kort na zijn geboorte diezelfde dag is overleden.
1.2. Bij besluit van 5 april 2012 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij nooit recht heeft gehad op kinderbijslag voor [naam], omdat hij kort na de geboorte is overleden.
1.3. Bij besluit van eveneens 5 april 2012 heeft de Svb de over het eerste kwartaal van 1996 tot en met het vierde kwartaal van 2010 onverschuldigd aan appellante betaalde kinderbijslag van € 15.900,74 van haar teruggevorderd.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2012 is het bezwaar in zoverre gegrond verklaard, dat de herziening van het recht op kinderbijslag is beperkt tot het vierde kwartaal van 1996 tot en met het vierde kwartaal van 2010 en het bedrag van terugvordering is beperkt tot € 15.025,92. Dit houdt verband met de inwerkingtreding op 1 augustus 1996 van artikel 14a van de AKW. Daarbij heeft de Svb overwogen dat appellante niet heeft gemeld dat [naam] was overleden en dat appellante had kunnen begrijpen dat zij ten onrechte kinderbijslag voor hem ontving. Er zijn geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien. Verder is overwogen dat de terugvordering niet is verjaard en dat appellante geregistreerd staat als rechthebbende van de kinderbijslag, waardoor de Svb niet kan voldoen aan het verzoek om de helft van de terugvordering te verhalen op haar ex-man.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en in beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald. Zij blijft onveranderd van mening dat ook de Svb een verwijt valt te maken, nu de Svb in 1996 op de hoogte was van het overlijden en toch de kinderbijslag heeft doorbetaald. Volgens appellante is sprake van verjaring nu de Svb de kinderbijslag niet binnen een termijn van vijf jaar heeft teruggevorderd. Appellante heeft daarbij nogmaals verwezen naar de interne notitie van 22 oktober 2012. Verder heeft appellante opnieuw gesteld dat, gezien de door haar geschetste omstandigheden, haar ex-man voor de helft aansprakelijk is voor de terugvordering en dat in haar geval sprake is van onaanvaardbare sociale en financiële consequenties van de terugvordering.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Tussen partijen is in hoger beroep vooreerst in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante met ingang van het vierde kwartaal van 1996 geen recht heeft op kinderbijslag voor [naam]. Verder is in geschil de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante de over het vierde kwartaal van 1996 tot en met het vierde kwartaal van 2010 betaalde kinderbijslag dient terug te betalen.

Herziening van de kinderbijslag

4.3.
Appellante heeft niet betwist dat [naam] kort na zijn geboorte [in] 1995 diezelfde dag is overleden. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 7 van de AKW en heeft appellante geen recht op kinderbijslag voor dit kind.
4.4.
Uit artikel 14a, eerste lid, van de AKW volgt dat als de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van dit artikel is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.5.
De Svb heeft beleid geformuleerd ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Dit beleid houdt in dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.6.
Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
4.7.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.8.
Niet is gebleken dat de Svb voormeld beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. Appellante heeft niet voldaan aan haar verplichting om het overlijden van [naam] aan de Svb te melden, terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het recht op kinderbijslag afhankelijk was van het in leven zijn van haar kind. In dit verband wordt, met de rechtbank, verwezen naar het proces-verbaal van verhoor van appellante van
23 november 2011, uit welke verklaring valt op te maken dat appellante zich ervan bewust was dat zij voor dit kind ten onrechte kinderbijslag ontving. Dit betekent dat de Svb terecht de aanspraak op kinderbijslag heeft herzien over het vierde kwartaal van 1996 tot en met het vierde kwartaal van 2010.

Terugvordering van de kinderbijslag

4.9.
De Svb is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen volgens vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Niet is gebleken dat appellante ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terecht is gekomen. Daarbij wordt erop gewezen dat de Svb bij het besluit van 7 december 2012 bij de invordering van het terug te betalen bedrag rekening heeft gehouden met de financiële draagkracht van appellante.
4.10.
In artikel 24 van de AKW is verder bepaald dat de onverschuldigd betaalde kinderbijslag door de Svb wordt teruggevorderd van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald. Nu vaststaat dat de kinderbijslag voor [naam] aan appellante is betaald, slaagt het betoog van appellante dat haar ex-echtgenoot financieel voor de helft aansprakelijk is niet en is de Svb bevoegd het onverschuldigd betaalde bedrag van appellante terug te vorderen.
4.11.
Appellante heeft gewezen op een interne notitie van de Svb van 22 oktober 2012. Daaruit blijkt naar haar mening dat de Svb al in 1996 op de hoogte was van het overlijden van [naam]. Daarom is de vordering verjaard. Verder blijkt hieruit dat ook de Svb blaam treft en dat de terugvordering dient te worden gematigd. Appellante wordt niet gevolgd in deze stellingen. Uit de interne notitie blijkt dat er twee systeemmeldingen zijn in het AKW-systeem, te weten een van 20 en een van 27 december 1996. Verder is vermeld dat de eerste systeemmelding de geboorte van [naam] zou kunnen zijn en de tweede het overlijden. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb toegelicht dat een systeemmelding van alles kan betreffen en dat daarom niet zeker is dat de tweede melding het overlijden betreft. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook na de geboorte van het volgende kind van appellante twee systeemmeldingen zijn aangetroffen, te weten 10 en 20 januari 1997 terwijl de tweede melding geen overlijden kan betreffen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat, bij gebreke van het melden van het overlijden door appellante, de Svb hier via een automatische melding van op de hoogte is geraakt. De rechtbank wordt verder gevolgd in het oordeel dat appellante op deze interne notitie - voor zover daarin wordt voorgesteld de terugvordering te matigen - geen beroep kan doen, omdat dit standpunt niet aan appellante is medegedeeld.
4.12.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 tot en met 4.11 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Crum
MK