Uitspraak
mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA- en WGA-uitkering van appellant. Appellant, die sinds juni 2005 arbeidsongeschikt was door verslavingsproblematiek, had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in 2010, heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft vervolgens besloten de uitkering per 25 juni 2012 te beëindigen, wat appellant heeft bestreden in beroep bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het expertiseonderzoek voldoende zorgvuldig was. Appellant stelde dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten vanwege angststoornissen en andere persoonlijkheidsproblematiek. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de FML.
De Raad oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de uitkering te herbeoordelen en dat de beëindiging van de uitkering op basis van de herbeoordeling terecht was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant in staat werd geacht de werkzaamheden die verbonden zijn aan de geduide functies te verrichten. De motiveringen van de arbeidsdeskundige werden als toereikend beschouwd. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal, en werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.