ECLI:NL:CRVB:2015:745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
14-517 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontving, had binnen twaalf maanden opnieuw onvoldoende meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het college had daarom besloten om de bijstand van de appellant gedurende twee maanden met 100 procent te verlagen. De appellant heeft betoogd dat zijn beperkingen volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet op de juiste wijze zijn vastgesteld en dat hij niet in staat was om de aangeboden arbeid te verrichten. Hij heeft echter niet kunnen onderbouwen dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om de aangeboden werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de beroepsgronden van de appellant verworpen en geconcludeerd dat het college terecht een maatregel had opgelegd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 maart 2015.

Uitspraak

14/517 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 december 2013, 12/1047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/5497 plaatsgehad op 27 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Kremers. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden in de zaak 13/5497 en naar hetgeen hieronder is vermeld.
1.1.
Appellant is op 16 augustus 2011 uitgenodigd voor een gesprek teneinde hem opnieuw een traject aan te bieden, wederom in de vorm van een baan als schoonmaker in het [naam bedrijf] van [plaatsnaam] voor de duur van drie maanden, deze keer met een werktijd van
20 uur per week en met behoud van uitkering. Appellant heeft het trajectplan niet ondertekend, omdat hij volgens zijn verklaring te veel klachten had om aan het werk te gaan en eerst uitslagen van medische onderzoeken wilde afwachten. Vervolgens is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 13 september 2012 om met hem te bespreken waarom hij een passend werkaanbod heeft geweigerd. Tijdens dat gesprek is appellant opnieuw de gelegenheid geboden om met het traject te beginnen. Appellant heeft dit echter om dezelfde reden geweigerd.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 februari 2012, heeft het college appellant met ingang van 1 oktober 2011 de bijstand van appellant gedurende twee maanden verlaagd met 100 procent op de grond dat appellant binnen twaalf maanden opnieuw onvoldoende heeft meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
1.3.
Bij besluit van 15 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 12 september 2013, 12/527, die in hoger beroep bij de in 1 vermeld uitspraak is bevestigd voor zover aangevochten, het besluit van 21 februari 2013 gewijzigd en de duur van de verlaging beperkt tot één maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 februari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hem ten onrechte wordt verweten dat hij een herhaald aanbod om deel te nemen aan zodanige voorziening heeft afgewezen. Appellant stelt zich wederom op het standpunt dat zijn belastbaarheid onvoldoende is onderzocht en dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functie Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2011 zijn opgenomen. Appellant heeft in beroep weliswaar medische gegevens in geding gebracht, maar die gegevens ondersteunen zijn standpunt niet, nu daaruit niet blijkt of appellant beperkingen heeft ten aanzien van het verrichten van arbeid en zo ja, welke. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen volgens de FML niet op juiste wijze zijn vastgesteld. Deze beroepsgrond van appellant slaagt dan ook niet.
4.3.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij ten onrechte in staat is geacht de aangeboden arbeid te verrichten. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Voor zover appellant van mening is dat ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, verwijst de Raad naar overweging 4.3 van de in 1 vermelde uitspraak, waarin dezelfde grond is verworpen.
4.4.
De beroepsgrond dat het college geen maatregel had mogen opleggen omdat de gedraging die aan de vorige maatregel ten grondslag ligt dezelfde gedraging betreft als die waarop de thans aan de orde zijnde maatregel berust, slaagt niet. De laatste maatregel is gebaseerd op nieuwe uitnodigingen voor een gesprek en nieuwe afwijzingen van appellant om de aangeboden werkzaamheden als schoonmaker te verrichten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college gehouden was appellant een (wegens recidive verzwaarde) maatregel op te leggen. Tegen de duur en de hoogte van de opgelegde maatregel heeft appellant geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD