ECLI:NL:CRVB:2015:743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling
In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstandsuitkering van appellant over de maand augustus 2011 met 100 procent, omdat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De rechtbank heeft deze verlaging in een eerdere uitspraak vastgesteld op 50 procent. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant ontvangt sinds 10 juni 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van zijn re-integratie is hij door een bedrijfsarts onderzocht, die concludeerde dat appellant in staat was om arbeid te verrichten, zij het met lichte beperkingen. Appellant is vervolgens aangemeld bij een uitzendbedrijf om werkervaring op te doen. Echter, hij heeft een aangeboden arbeidsovereenkomst niet ondertekend, omdat hij medische bezwaren had. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellant te verlagen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en de verlaging van de bijstand vastgesteld op 50 procent, omdat het niet ondertekenen van de arbeidsovereenkomst niet leidde tot beëindiging van het traject. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat de aangeboden arbeid niet passend was. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat de aangeboden arbeid passend was.
De Raad heeft geconcludeerd dat de maatregel van het college terecht is opgelegd, omdat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan de aangeboden voorziening. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.