ECLI:NL:CRVB:2015:736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
13-2730 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellant om in aanmerking te komen voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, had in juli 2000 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer. Deze aanvraag werd in 2000 afgewezen omdat niet was gebleken dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld. Appellant verbleef tijdens de Bersiap-periode in het beschermingskamp Gedong Delapan, maar er was geen bewijs dat hij direct betrokken was bij beschietingen of andere gewelddadige gebeurtenissen.

Appellant heeft in de jaren daarna meerdere aanvragen ingediend, die telkens zijn afgewezen. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verklaringen van getuigen niet nieuw genoeg waren om de eerdere besluiten te herzien. De Raad benadrukte dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzingen konden onderbouwen. De verklaringen van getuigen, waaronder die van zijn zus en een andere getuige, waren niet substantieel anders dan eerder ingediende verklaringen.

De Raad concludeerde dat het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad om de aanvraag van appellant niet te herzien, standhield. De Raad verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere afwijzingen van de aanvragen van appellant in stand blijven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en C.G. Kasdorp. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

13/2730 WUBO
Datum uitspraak: 12 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.A. van Mens, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 april 2013, kenmerk BZ01524629 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Daar is namens appellant verschenen mr. Van Mens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in juli 2000 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Die aanvraag heeft verweerder afgewezen bij besluit van 1 december 2000 op de grond dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Voldoende is komen vast te staan dat appellant tijdens de Bersiap-periode verbleven heeft in het kamp Gedong Delapan. Dat kamp was echter een geallieerd beschermingskamp. Van het meemaken van beschietingen (aldaar) en het getuige zijn van een moord heeft verweerder geen bevestiging gekregen. Tot dit oordeel is verweerder gekomen na raadpleging van onder meer de relatiedossiers van de broer [naam broer] en de zuster [naam zus]. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Nadien heeft appellant in 2001, 2003, 2004, 2006 en 2011 opnieuw aanvragen ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Deze aanvragen zijn afgewezen bij - na bezwaar genomen - besluiten van respectievelijk 3 juni 2002, 8 september 2003, 24 mei 2004,
30 november 2006 en 18 april 2012, telkens op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo.
1.2.1.
Het tegen het besluit van 3 juni 2002 ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 april 2003 (nummer 02/2353 WUBO) ongegrond verklaard op de grond dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die verweerder aanleiding hadden moeten geven om, onder herziening van het eerdere besluit, alsnog te aanvaarden dat appellant oorlogsgebeurtenissen in de zin van de Wubo heeft meegemaakt.
1.2.2.
Tegen het besluit van 8 september 2003 is geen beroep ingesteld.
1.2.3.
Het tegen het besluit van 24 mei 2004 ingestelde beroep is bij uitspraak van 12 mei 2005 (nummer 04/3221 WUBO) ongegrond verklaard. In dat verband is overwogen dat de overgelegde verklaring van [Naam V.] de eerdere besluiten niet in een zodanig nieuw licht plaatst dat verweerder aanleiding had moeten zien de in de Wubo vereiste directe betrokkenheid bij de beschietingen tijdens het verblijf in kamp Gedong Delapan te aanvaarden.
1.2.4.
Bij uitspraak van 7 augustus 2008 (nummer 07/823 WUBO) is het beroep tegen het besluit van 30 november 2006 ongegrond verklaard op de grond dat appellant bij zijn verzoek geen nieuwe gegevens heeft ingebracht. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant eerder een verklaring van [Naam V.] heeft overgelegd en dat de nader overgelegde verklaring van [Naam V.] geen specifieke bijzonderheden over appellant bevat. Verder is in aanmerking genomen dat de in beroep overgelegde verklaring van [naam zus] evenmin die specifieke bijzonderheden bevat. Bovendien zijn al bij de eerdere verzoeken van appellant de bij verweerder bekende gegevens van [naam zus] geraadpleegd.
1.2.5.
Het tegen het besluit van 18 april 2012 ingestelde beroep heeft appellant om hem moverende redenen ingetrokken.
1.3.
Bij brief van 23 mei 2012 is namens appellant wederom een aanvraag ingediend om hem in aanmerking te brengen voor toekenningen op grond van de Wubo. Ter ondersteuning van die aanvraag is gewezen op een (nieuwe) verklaring van [naam zus]. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 16 augustus 2012. In bezwaar tegen dit besluit is gesteld dat de verklaring van [naam zus] in combinatie met de (opnieuw overgelegde) verklaring van [Naam V.] getuigt van de beschietingen op de woning van appellant. Door de beschietingen heeft appellant (brand)wonden opgelopen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard op de grond dat geen relevante nieuwe gegevens zijn overgelegd die aanleiding zouden kunnen geven om de eerdere besluiten te herzien.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van de eerdere besluiten niet bekend waren en die deze besluiten in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. In het licht van de al bekende en eerder beoordeelde gegevens zijn ook nu geen gegevens aangetroffen waaruit naar voren komt dat appellant bij beschietingen op het beschermingskamp Gedong Delapan (persoonlijk) direct betrokken is geweest. De strekking van de verklaringen van [naam zus] en [Naam V.] wijkt niet of nauwelijks af van de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder beoordeelde aanvragen. Dat appellant littekens op zijn benen heeft van (brand)wonden die zouden zijn ontstaan door aanraking met kogels (of aanverwante projectielen) die op de woning zijn afgevuurd, kan in dit geval niet leiden tot bevestiging van een directe en persoonlijke betrokkenheid van appellant bij de beschietingen. De Raad laat hierbij meewegen dat appellant niet eerder heeft aangegeven dat hij bij de beschietingen gewond is geraakt. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen om zo’n betrokkenheid te benadrukken.
2.3.
Gelet op wat onder 2.2 is overwogen kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toetsing van de Raad doorstaan. Het ingestelde beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) E. Heemsbergen

HD