ECLI:NL:CRVB:2015:721
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet in behandeling nemen van de aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wegens het niet tijdig overleggen van een arbeidscontract
In deze zaak heeft appellant op 18 september 2012 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat appellant niet tijdig een kopie van zijn arbeidscontract had overgelegd. De commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda verzocht appellant om voor 26 oktober 2012 een bewijs van opening van een bankrekening en een kopie van het arbeidscontract te overleggen. Appellant heeft echter pas op 4 november 2012 de gevraagde documenten ingediend, terwijl hij per 29 oktober 2012 naar Kathmandu, Nepal, was geëmigreerd. De commissie besloot de aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant de gevraagde gegevens niet op tijd had overgelegd.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen het besluit van de commissie ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de commissie het arbeidscontract nodig had voor een goede beoordeling van de aanvraag. De Raad stelde vast dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig om uitstel had gevraagd voor het overleggen van het arbeidscontract. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met R.G. van den Berg als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.