ECLI:NL:CRVB:2015:720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
13-5318 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een maatregel wegens onvoldoende nakomen van arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn arbeidsverplichtingen niet voldoende nagekomen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand van de appellant verlaagd met 30% voor de duur van één maand, omdat hij niet was verschenen op meerdere oproepen voor gesprekken met zijn re-integratieconsulent. Na een tweede verzuim werd de bijstand opnieuw verlaagd, ditmaal met 60% voor de duur van één maand.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant meerdere afspraken had afgezegd en zonder bericht niet was verschenen op een belangrijke afspraak. De appellant voerde aan dat het college hem ten onrechte had verweten dat hij onvoldoende had gesolliciteerd en dat er geen sprake was van een controle ziekteverzuim. De Raad oordeelde dat het college op goede gronden had besloten tot het opleggen van de maatregel, en dat de beroepsgronden van de appellant niet voldoende waren om de beslissing van het college te weerleggen.

De Raad bevestigde dat het college gehouden was de bijstand te verlagen op basis van de Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen, en dat de maatregel van 60% passend was gezien de omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5318 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2013, 13/2086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Namens appellant is
mr. Van der Wal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 11 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2012, heeft het college de bijstand van appellant verlaagd met 30% voor de duur van één maand, omdat appellant zijn verplichtingen inzake arbeidsinschakeling niet is nagekomen.
1.3.
Vervolgens is appellant, zo blijkt uit een e-mailbericht van de re-integratieconsulent van appellant van 10 december 2012, in de maanden november 2012 en december 2012 meerdere malen uitgenodigd voor een gesprek. Op drie afspraken is appellant met voorafgaand bericht niet verschenen, twee maal in verband met ziekte. Twee afspraken zijn op verzoek van appellant verzet. Op de afspraak van 10 december 2012 is appellant zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Bij een controle ziekteverzuim naar aanleiding van de tweede afmelding wegens ziekte deed niemand de deur open van de woning van appellant.
1.4.
Bij besluit van 28 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant gedurende één maand (februari 2013) verlaagd met 60% op de grond dat appellant door niet te verschijnen op de oproepen voor het gesprek met zijn re-integratieconsulent en door onvoldoende te solliciteren opnieuw zijn arbeidsverplichting onvoldoende is nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen (Maatregelverordening) wordt van het opleggen van een maatregel afgezien, als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel ziet het college af van het opleggen van een maatregel, als sprake is van dringende redenen.
4.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Maatregelverordening - voor zover van belang - wordt voor de bepaling van de hoogte en de duur van een maatregel een categorie-indeling gehanteerd. De hoogte en de duur van de maatregelen worden als volgt onderscheiden; eerste categorie: toe te passen bij gedragingen die het onvoldoende nakomen van de verplichtingen omvatten - 100% gedurende één maand bij de eerste recidive. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Maatregelverordening wordt in deze verordening onder recidive verstaan: herhaling van een gedraging, uit eenzelfde dan wel een lagere categorie-indeling binnen een jaar na het nemen van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd.
4.3.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder a, van de Maatregelverordening - voor zover van belang - omvat het onvoldoende nakomen van de arbeidsverplichtingen de volgende gedragingen: niet verschijnen op een oproep in het kader van de voortgang van een traject en onvoldoende solliciteren. Ingevolge het eerste lid, onder b, van dit artikel wordt in geval van het onvoldoende nakomen van bovengenoemde verplichtingen een maatregel van de eerste categorie opgelegd.
4.4.
De beroepsgrond dat het e-mailbericht van 10 december 2012 geen juiste weergave bevat van de feiten, slaagt niet. Het enkele feit dat het bericht onderstrepingen en uitroeptekens bevat, rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid, zoals appellant stelt. Appellant heeft voorts ook niet bestreden dat hij in de maanden november 2012 en december 2012 een aantal afspraken heeft afgezegd, een aantal afspraken heeft laten verzetten en zonder voorafgaand bericht op de afspraak van 10 december 2012 niet is verschenen. Reeds gelet op deze laatste gedraging heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellant zijn arbeidsverplichtingen niet voldoende is nagekomen. De beroepsgronden van appellant dat geen sprake is geweest van een controle ziekteverzuim, maar van een huisbezoek en dat het college hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd, behoeven daarom geen verdere bespreking.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het college op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand overeenkomstig de Maatregelverordening te verlagen. Gelet op de in 4.2 en 4.3 aangehaalde bepalingen van de Maatregelverordening en de blijkens 1.2 eerder opgelegde maatregel, diende de bijstand in beginsel te worden verlaagd met 100% gedurende een maand. Het college heeft vanwege dringende redenen aanleiding gezien de maatregel te matigen tot 60%. Wat appellant heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de maatregel verdergaand had moeten matigen of daarvan had moeten afzien. De stelling dat hij niet in staat was zijn vaste lasten te betalen, heeft appellant bovendien ook niet nader onderbouwd.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD