ECLI:NL:CRVB:2015:696

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
13-5231 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 6 oktober 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had de appellant verzocht om verschillende gegevens, waaronder bankafschriften over een bepaalde periode, te verstrekken. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd, wat leidde tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien de appellant niet had verzocht om een verlenging van de termijn en de hersteltermijn van zeven dagen niet onredelijk kort was. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken.

De uitspraak bevestigt dat het niet tijdig aanleveren van noodzakelijke gegevens kan leiden tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5231 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 september 2013, 12/1580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacquemard. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.C. Schouten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 oktober 2011 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 8 december 2011 en verzocht een aantal nader aangeduide stukken in te leveren, waaronder de afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van appellant over de periode van 7 oktober 2011 tot en met
7 december 2011 of een mutatie-overzicht van internet bankieren over deze periode waarop ook het saldo te zien is per 7 december 2011. Tijdens het gesprek op 8 december 2011 heeft appellant niet alle gevraagde gegevens overgelegd. Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 12 december 2011 opnieuw verzocht om nadere gegevens, waaronder alle bankafschriften over de periode van 27 augustus 2011 tot en met 27 oktober 2011. Daarbij is meegedeeld dat appellant de gegevens uiterlijk 19 december 2011 moet verstrekken en dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellant heeft op 19 december 2011 per mail een groot aantal stukken ingeleverd, maar niet volledig voldaan aan het verzoek van het college.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2011
,na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 april 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van 6 oktober 2011 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de bij brief van 12 december 2011 gevraagde gegevens, waaronder de bankafschriften over de periode van 7 oktober 2011 tot en met 27 oktober 2011, niet tijdig heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag om bijstand. Ook staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft ingeleverd. Het geschil is beperkt tot de vraag of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de afhandeling van zijn aanvraag van
6 oktober 2011 aanvankelijk lang op zich liet wachten en dat het college, tegen het einde van de beslistermijn, in korte tijd veel informatie van hem heeft opgevraagd. Voor zover appellant hiermee beoogt te stellen dat de hersteltermijn te kort was, treft deze grond geen doel. Niet valt in te zien dat de hersteltermijn - van zeven dagen - zodanig kort was dat het voor appellant niet mogelijk was om tijdig te kunnen voldoen aan het verzoek. Daarnaast heeft appellant, anders dan ten aanzien van de koopakte van zijn woning, niet verzocht om verlenging van de hem gegeven termijn om de bankafschriften in te leveren. Dat appellant, zoals hij stelt, abusievelijk de bankafschriften niet als bijlage bij de door hem op
19 december 2011 verzonden mail heeft gevoegd, dient voor zijn rekening te blijven. De stelling van appellant ten slotte dat hij op 19 december 2011 telefonisch contact met de behandelend medewerkster heeft opgenomen om te verifiëren of alle stukken zijn ontvangen, kan, los van het feit dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor deze stelling, niet leiden tot de conclusie dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de onderhavige aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.4.
Wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit
HDw