In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had op 6 oktober 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch had de appellant verzocht om verschillende gegevens, waaronder bankafschriften over een bepaalde periode, te verstrekken. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd, wat leidde tot het besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft ingeleverd. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien de appellant niet had verzocht om een verlenging van de termijn en de hersteltermijn van zeven dagen niet onredelijk kort was. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken.
De uitspraak bevestigt dat het niet tijdig aanleveren van noodzakelijke gegevens kan leiden tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.