ECLI:NL:CRVB:2015:695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
13-5007 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 13 november 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf dakloos te zijn. De gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld naar zijn woon- en verblijfsituatie, waarbij handhavingsmedewerkers op verschillende locaties hebben geprobeerd appellant te vinden. Appellant werd echter slechts eenmaal aangetroffen op 4 december 2012, wat leidde tot de conclusie dat hij niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn verblijfplaatsen.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat het onderzoek niet als maatwerk kon worden aangemerkt, omdat de handhavingsmedewerkers geen contact met hem hadden opgenomen na het niet aantreffen op de opgegeven locaties. De Raad oordeelde echter dat het college voldoende maatwerk had geleverd en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het verstrekken van duidelijke informatie over zijn verblijf.

De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting, wat een grond voor afwijzing van de bijstandsaanvraag vormt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 maart 2015.

Uitspraak

13/5007 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 juli 2013, 13/1048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Carter
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 13 november 2012 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarbij heeft appellant vermeld dat hij dakloos is. Op het formulier ‘opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze’ van 20 november 2012 heeft appellant opgave gedaan van vijf verschillende verblijfslocaties verspreid over Amsterdam en als bijzonderheid vermeld dat hij rond 7:00 uur de locaties verlaat.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Dienst werk en inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. In dat kader hebben twee handhavingsmedewerkers van de DWI in de periode van 30 november 2012 tot en met 7 december 2012 in totaal 16 locatiebezoeken afgelegd. Daarbij is appellant eenmaal op 4 december 2012 aangetroffen op de locatie[locatie]. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van de DWI van 7 december 2012.
1.3.
Op grond van de onderzoeksbevindingen heeft het college bij besluit van 13 december 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2013 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant bij de locatiebezoeken slechts eenmaal is aangetroffen, en wel op de locatie [locatie]. Appellant heeft verzuimd om voldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft gesteld dat het verrichte onderzoek niet kan worden aangemerkt als het door het college voorgestane maatwerk. Nadat de handhavingsmedewerkers appellant op 30 november en
7 december 2012 niet hadden aangetroffen op de opgegeven locaties, hebben zij niet getracht telefonisch contact met hem op te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 13 november 2012 tot en met
13 december 2012.
4.2.
Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Hierbij vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandsverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als het gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft op het formulier ‘opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze’ van
20 november 2012 gedetailleerd opgave gedaan van zijn verblijfslocaties en dit formulier ook ondertekend. Op dit formulier staat voorts dat hij heeft verklaard op de opgegeven adressen te verblijven en dat hij eventuele wijzigingen doorgeeft. Appellant heeft na 20 november 2012 geen wijziging doorgegeven over zijn verblijfslocaties of het tijdstip waarop hij deze locaties verlaat.
4.4.
Uit het rapport van de DWI van 7 december 2012 blijkt dat op 30 november 2012 en
2 december 2012 twee handhavingsmedewerkers van de DWI alle vijf opgegeven locaties voor 7:00 uur hebben bezocht en appellant niet hebben aangetroffen. Na afloop van de locatiebezoeken op 2 december 2012 heeft één van de handhavingsmedewerkers geprobeerd met appellant te bellen en toen dat niet lukte een voicemailbericht ingesproken. Op
3 december 2012 heeft appellant de handhavingsmedewerker teruggebeld en verklaard dat hij die nacht op de locatie [locatie] heeft verbleven, daar rond 6:15 uur is weggegaan en dat hij meestal tussen 6:15 uur en 6:30 uur de locaties verlaat. Op 4 december 2012 hebben de handhavingsmedewerkers rond 5:40 uur de locatie [locatie] bezocht. Appellant is daar aangetroffen. Uit het rapport blijkt dat de handhavingsmedewerkers appellant nerveus heen en weer zagen lopen. Daar komt bij dat de kleding van appellant volgens de handhavingsmedewerkers schoon was, wat niet aannemelijk is bij iemand die langere tijd op straat zou slapen. Appellant heeft verklaard dat hij toch op straat heeft geslapen en dat hij bij de bushokjes heeft gezeten. De handhavingsmedewerkers hebben vervolgens aan appellant meegedeeld dat ze betwijfelen dat hij op straat heeft geslapen en aangekondigd dat zij nogmaals locatiebezoeken zullen afleggen. Op 7 december 2012 hebben de handhavingsmedewerkers de vijf opgegeven verblijfslocaties vóór 6:15 uur bezocht en appellant niet aangetroffen.
4.5.
Gelet op 4.3 en 4.4 heeft het college bij het onderzoek naar de woon- en verblijfsituatie van appellant in voldoende mate het voor dat onderzoek vereiste maatwerk geleverd. De handhavingsmedewerkers hebben zich voldoende ingespannen om de door appellant opgegeven verblijfslocaties te verifiëren. Bovendien gaat het hier om een aanvraag, zodat het op de weg van appellant lag om zelf voldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn
woon- en verblijfsituatie. De handhavingsmedewerkers waren, anders dan appellant meent, niet gehouden appellant te bellen op de momenten dat zij hem niet aantroffen op de opgegeven locaties.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat appellant heeft verzuimd voldoende duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfsituatie, als gevolg waarvan het recht op bijstand in de hier te
beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college heeft de aanvraag van
13 november 2012 daarom terecht afgewezen.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit

HD