ECLI:NL:CRVB:2015:692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de WWB naar de norm voor een alleenstaande in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellant op 11 april 2013 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant woonde op dat moment bij V in Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van appellant, wat leidde tot de conclusie dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met V. Hierdoor werd zijn aanvraag voor bijstand afgewezen, omdat hij niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van wederzijdse zorg tussen hem en V. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de verklaring van appellant over zijn woonsituatie en de zorg die hij en V voor elkaar zouden dragen.
De Raad concludeerde dat de verklaring van appellant voldoende bewijs bood voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat in lijn is met de definitie van een gezamenlijke huishouding volgens de WWB. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met P.C. de Wit als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.