ECLI:NL:CRVB:2015:67

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13-3932 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende verstrekte gegevens

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 juli 2013 het beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een bijstandsaanvraag die door het college buiten behandeling is gesteld omdat appellante niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Appellante had op 1 maart 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft de aanvraag aanvankelijk afgewezen op 25 april 2012, omdat appellante onvoldoende informatie had verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen. Na een heroverweging heeft het college op 17 juli 2012 het bezwaar gegrond verklaard, maar de aanvraag opnieuw buiten behandeling gesteld op 16 augustus 2012, omdat appellante de gevraagde gegevens niet had aangeleverd.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellante niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij door haar bipolaire stoornis niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat was om de informatie te verstrekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.

Uitspraak

13/3932 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 juli 2013, 12/1879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft F.G. Beer zich als gemachtigde gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar dochter S.A.S. Saartjes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vriesema en mr. W.D. Dorenbos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 1 maart 2012 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 25 april 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen
vaststellen omdat uit onderzoek is gebleken dat zij niet woonachtig is op het door haar opgegeven adres.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2012 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken. Aan bestreden
besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat, nu appellante beschikt over een spaarrekening die niet in beeld is gebracht bij het college, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en dat de aanvraag ter behandeling wordt terugverwezen naar de desbetreffende afdeling.
1.4.
Bij brief van 25 juli 2012 heeft een kwaliteitsmedewerker namens het college appellante verzocht voor 10 augustus 2012 alsnog de bankafschriften van de spaarrekening over de periode van januari 2012 tot en met maart 2012 te overleggen. Daarbij heeft het college vermeld dat de aanvraag weer in behandeling wordt genomen, nadat appellante de gevraagde stukken heeft verstrekt. Voorts heeft het college appellante gewaarschuwd dat, als zij de gegevens niet of niet volledig verstrekt, dit tot gevolg kan hebben dat haar aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet verder wordt behandeld.
1.5.
Bij besluit van 16 augustus 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld op de grond dat zij de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de bestreden besluiten 1 en 2 gezamenlijk zijn aan te merken als een volledige heroverweging van het besluit van 25 april 2012 en dat het beroep moet worden geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, nu appellante de gevraagde gegevens niet binnen de genoemde hersteltermijn heeft verstrekt, het college bevoegd was de aanvraag van appellante buiten behandeling te stellen en dat het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de aanvraag van appellante op goede grond buiten behandeling heeft gesteld.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde nadere gegevens noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag en dat de gevraagde gegevens niet tijdig zijn verstrekt. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs niet de beschikking kon krijgen over de gevraagde stukken. Dat zij daartoe niet in staat was in verband met de bipolaire stoornis waaraan zij lijdt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit het in beroep overgelegde stuk van Gezondheidscentrum De Lloods van 24 september 2012 blijkt weliswaar dat appellante tot augustus 2012 onder behandeling is geweest voor een depressieve stoornis, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat zij als gevolg van die stoornis niet in staat was haar zaken te regelen. Voor zover appellante heeft gesteld dat zij per bankafschrift € 5,- moest betalen en zij daarvoor geen geld had, had het op de weg van appellante gelegen om daarover binnen de gegeven hersteltermijn melding te maken bij het college.
4.4.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, hoefde het college geen rekening meer te houden met het bankafschrift dat zij, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, in beroep heeft overgelegd. De aard en inhoud van een besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand brengt mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. Uit 4.3 blijkt dat hiervan in dit geval geen sprake is.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag van appellante alsnog met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellante verder heeft aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Uit 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade wordt daarom afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Boomhouwer

RH