ECLI:NL:CRVB:2015:65

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13-4853 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gebrek aan medewerking aan huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 2 januari 2013 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant geen medewerking had verleend aan een noodzakelijk huisbezoek dat was ingesteld om zijn woonsituatie te verifiëren. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij wel bereid was om medewerking te verlenen aan een huisbezoek, maar dat hij andere verplichtingen had op het moment dat het huisbezoek gepland was. De Raad overwoog dat het aan de appellant was om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van zijn aanvraag. De Raad concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren voor de appellant om het huisbezoek te weigeren. De Raad benadrukte dat het belang van het bijstandverlenend orgaan om de woonsituatie van de appellant te verifiëren groot was en dat alleen zwaarwegende redenen een rechtvaardiging konden vormen voor het weigeren van medewerking aan een huisbezoek.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er zwaarwegende redenen waren om het huisbezoek te weigeren, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was.

Uitspraak

13/4853 WWB
Datum uitspraak: 20 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2013, 13/1044 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Namens appellant is mr. Van der Wal verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 januari 2013 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld bij een oom te wonen.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de feitelijke woonsituatie van appellant. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 7 januari 2013. In het kader van het onderzoek heeft op 7 januari 2013 een gesprek tussen appellant en een medewerker van de DWI plaatsgevonden. Aansluitend wilde de medewerker een huisbezoek uitvoeren. Appellant heeft dit geweigerd.
1.3.
Bij besluit van 9 januari 2013 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant geen medewerking heeft verleend aan een noodzakelijk huisbezoek en zijn recht op bijstand daardoor niet is vast te stellen.
1.4.
Bij besluit van 21 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel zijn medewerking wilde verlenen aan een huisbezoek. Hij had aangeboden om dit huisbezoek op een andere dag of een ander tijdstip te laten plaatsvinden. Appellant had op het moment dat het huisbezoek plaats zou vinden andere verplichtingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het huisbezoek op 7 januari 2013 een redelijke grond aanwezig was om de juistheid van de door appellant verstrekte informatie door middel van een huisbezoek te verifiëren, zodat van appellant in beginsel redelijkerwijs kon worden verlangd dat hij hieraan zijn medewerking zou verlenen.
4.3.
In geschil is of er een zwaarwegende reden bestond op grond waarvan appellant een huisbezoek mocht weigeren.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2445 en van 18 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB4828) komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van het bijstandverlenend orgaan om onmiddellijk de door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren, gelet op de mogelijkheden om daarin wijzigingen aan te brengen, waardoor dit controlemiddel zijn effectiviteit verliest. Alleen een zwaarwegende reden kan een rechtvaardigingsgrond vormen om onmiddellijke uitvoering of voortzetting van een huisbezoek te weigeren.
4.5.
Uit het rapport van bevindingen van 7 januari 2013 blijkt dat voorafgaand aan het gesprek aan appellant is gevraagd of hij nog afspraken had die dag, omdat het gesprek in totaal tot ongeveer 14.00 uur kon duren. Appellant heeft toen aangegeven dat hij een
privé-afspraak had om 12.00 uur, die hij wel kon afzeggen. Aan het eind van het gesprek (13.20 uur) heeft de medewerker van de DWI te kennen gegeven dat er nog een huisbezoek zou gaan plaatsvinden aansluitend aan het gesprek. Appellant heeft daarop verklaard dat hij alleen op donderdag en vrijdag kan en dat een huisbezoek niet mogelijk is, omdat hij om 15.00 uur de kinderen van zijn vriendin in Osdorp van school moet halen. De medewerker heeft vervolgens gezegd dat het huisbezoek vóór 14.00 uur afgerond zal zijn en appellant dan voldoende tijd heeft om de kinderen op te halen. Appellant heeft daarop geantwoord dat hij om 14.00 uur een afspraak had met een jongen over een baan en dat hij dacht dat het gesprek maar tot 13.00 uur zou duren.
4.6.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat appellant heeft aangevoerd geen zwaarwegende redenen zijn om van een onmiddellijk huisbezoek af te zien. Aan appellant is voorafgaand aan het gesprek op het kantoor van de DWI aangegeven hoe lang de afspraak zou duren. Op dat moment had hij kunnen aangeven dat hij andere afspraken had die dag. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening en risico. De eerst in hoger beroep aangevoerde omstandigheden dat appellant het gesprek als stressvol heeft ervaren en hij zijn kamer op wilde ruimen voordat een huisbezoek zou plaatsvinden, zijn evenmin zwaarwegende redenen om van een onmiddellijk huisbezoek af te zien. Gelet op het voorgaande bestond dan ook geen aanleiding voor het bieden van een hersteltermijn.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD