ECLI:NL:CRVB:2015:64

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
13-6220 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten en dubbele woonlasten

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Zwolle, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van verhuizing en dubbele woonlasten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, omdat de kosten al door familieleden waren voorgeschoten en appellante geen reële schuld kon aantonen. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, stellende dat zij op basis van een urgentieverklaring van de huisarts had moeten verhuizen en dat zij geen middelen had om de verhuizing te bekostigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand, omdat de kosten reeds waren voldaan en er geen verplichting tot terugbetaling aan de familieleden was aangetoond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat appellante geen recht had op bijstand voor de gemaakte kosten, conform de WWB.

Uitspraak

13/6220 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 oktober 2013, 13/1122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft G.J. Mensink hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Blom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woonde op het [adres 1] te [woonplaats 2]. Op 17 april 2012 is appellante verhuisd naar het adres [adres 2] te [woonplaats 1].
1.2.
Op 18 december 2012 heeft appellante bij de gemeente Zwolle een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de verhuiskosten en dubbele woonlasten. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat zij op basis van een
urgentieverklaring van de huisarts is verhuisd naar Almere.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 april 2013, (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat reeds is voorzien in de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand vraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij diende te verhuizen op basis van een urgentieverklaring van de huisarts en dat zij geen geld had voor de verhuizing, zodat familieleden de kosten hebben voorgeschoten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB, zoals dit artikel ten tijde in geding luidde, heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt - voor zover van belang - dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Niet in geschil is dat de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt en voldaan voordat de aanvraag is ingediend. Appellante heeft een reële schuld in dit verband niet aannemelijk gemaakt. De kosten van de verhuizing zijn door appellante betaald en zijn door familieleden van haar voorgeschoten. Van een verplichting tot terugbetaling aan deze familieleden is niet gebleken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669) heeft appellante, gelet op artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD