ECLI:NL:CRVB:2015:604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
13-3657 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling door de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellante. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uwv ingetrokken op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, die onder andere stelden dat er geen adequaat lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en dat haar situatie was verslechterd, zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat de beoordeling door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze was geschied en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellante in staat was om werkzaamheden te verrichten die in overeenstemming waren met haar vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om een medisch deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

13/3657 WAO
Datum uitspraak: 2 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2013, 12/5862 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. R. Lessy, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 7 juli 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van complicaties na een bevalling.
1.2.
Bij besluit van 20 december 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 21 februari 2006 ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 25 juli 2006 is het bezwaar van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard en is deze uitkering met ingang van 4 september 2006 ingetrokken.
1.3.
Op 27 februari 2011 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar gezondheid met ingang van november 2010 is verslechterd.
1.4.
De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en in het rapport van 28 maart 2012 vermeld dat er sprake is van verminderde mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek door complicaties ten gevolge van bevalling en psychische spanningsklachten sinds arbitrair 1 november 2010. Daarbij was in november 2010 sprake van onvermogen tot adequaat persoonlijk en sociaal functioneren. Ten tijde van het onderzoek op 28 maart 2012 is de belastbaarheid volgens de verzekeringsarts toegenomen en is zij op fysiek gebied belastbaar conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit 2006 waaraan is toegevoegd dat deadlines en gedwongen werktempo dienen te worden vermeden met het oog op de nog aanwezige spanningsklachten.
1.5.
Bij besluit van 10 mei 2012 is appellante vanaf 28 februari 2011 een uitkering op grond van de WAO toegekend en is deze met ingang van 11 juli 2012 ingetrokken omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen het besluit tot intrekking van de uitkering is bij besluit van 3 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante voorafgaand aan 11 juli 2012 volledig arbeidsongeschikt is geacht vanwege beperkingen in het psychisch en sociaal functioneren en dat er geen medische informatie voorhanden is waaruit blijkt dat de lichamelijke situatie van appellante is verslechterd na de intrekking van haar uitkering in 2006. Omdat de lichamelijke problematiek bekend was kon lichamelijk onderzoek achterwege blijven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen omdat er in het geheel geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en geen informatie is opgevraagd bij de behandelend gynaecoloog. Volgens appellante heeft zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden om arbeid te verrichten. Uit medische informatie blijkt dat de situatie verslechterd is. Uit de brief van de behandelend gynaecoloog Ter Haar van 8 augustus 2013 blijkt dat er beperkingen zijn wat betreft staan. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende FML is hier geen rekening mee gehouden. Doordat de FML niet juist is, is zij ook niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt brieven overgelegd van haar behandelend gynaecologen, psycholoog, psychiater, huisarts en revalidatiearts.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van deze verzekeringsarts van 9 juli 2012 wordt te kennen geven dat de beoordeling door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze is geschied. Voorts is in dit rapport vermeld dat de bezwaren van appellante ten opzichte van staan ook in de bezwaarprocedure met betrekking tot de intrekking van de uitkering in 2006, alsmede in de hierop betrekking hebbende beroeps- en hoger beroepsprocedure, uitgebreid aan de orde zijn gekomen en dat de door het Uwv per 2 juni 2006 vastgestelde arbeidsmogelijkheden van appellante in hoger beroep door de Raad bevestigd zijn. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van duidelijke lichamelijke veranderingen nadien, daarom is er geen grond voor het aannemen van beperkingen met betrekking tot staan of voor een urenbeperking. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn voorts in de rubrieken die betrekking hebben op appellantes fysieke mogelijkheden tot en beperkingen voor het verrichten van arbeid beperkingen opgenomen met betrekking tot de dynamische handelingen en statische houdingen. Appellante is in ieder geval beperkt op de beoordelingspunten zitten en lopen. Daarnaast is zij beperkt geacht voor trillingsbelasting en wat betreft werk met veelvuldige deadlines en hoog handelingstempo. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van appellante.
In het in de beroepsfase opgestelde rapport van 19 december 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat er geen indicatie was voor uitgebreider lichamelijk onderzoek gezien de aard van de klachten en de aanwezige dossiergegevens. Er is geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.3.
Met betrekking tot de in hoger beroep ingebrachte brief van gynaecoloog Ter Haar van
8 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
23 augustus 2013 vermeld dat een nadere onderbouwing ontbreekt voor een beperking met betrekking tot het staan. Uit de overige in hoger beroep overgelegde brieven, die - zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 mei 2014 terecht heeft opgemerkt - grotendeels betrekking hebben op de situatie voorafgaand aan 2006 en op toename van klachten na de geboorte van haar tweede zoon in 2013, is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid ten tijde van de datum hier in geding 11 juli 2012. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert met betrekking tot appellantes fysieke klachten heeft appellante geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen.
4.5.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 september 2012 is, via een verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 mei 2012, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de vermelde brieven die in hoger beroep zijn ingebracht is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van die arbeidsdeskundigen.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) W. de Braal

NW