Uitspraak
OVERWEGINGEN
8 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellante. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uwv ingetrokken op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze intrekking ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, die onder andere stelden dat er geen adequaat lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en dat haar situatie was verslechterd, zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat de beoordeling door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze was geschied en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellante in staat was om werkzaamheden te verrichten die in overeenstemming waren met haar vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding had gezien om een medisch deskundige te benoemen en dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.