ECLI:NL:CRVB:2015:589

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
13-3916 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de AOW na overschrijding van de aanmeldingstermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in 2001 naar Spanje emigreerde, had in juli 2012 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft dit verzoek afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen één jaar na het beëindigen van de verplichte verzekering was ingediend. Appellante stelde dat zij door onjuiste informatie van de Svb op het verkeerde been was gezet en dat dit niet aan haar mocht worden tegengeworpen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellante opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die de overschrijding van de aanmeldingstermijn zouden rechtvaardigen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante onjuist was geïnformeerd door de Svb. Daarom werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3916 AOW
Datum uitspraak: 27 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2013, 12/5734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M. Aalders.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [datum] 1948, is per 1 februari 2001 met haar echtgenoot naar Spanje geëmigreerd.
1.2.
In juli 2012 heeft appellante de Svb verzocht om haar toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op deze aanvraag heeft de Svb bij besluit van 9 augustus 2012 afwijzend beslist op de aan artikel 36 van de AOW ontleende grond dat appellante haar aanvraag niet heeft ingediend binnen één jaar na 1 februari 2001, de dag waarop de verplichte verzekering voor de AOW van appellante is geëindigd. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2012 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2. Het beroep van appellante tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij destijds door onjuiste informatie op het verkeerde been is gezet en dat haar niet mag worden tegengeworpen dat zij dit niet meer kan bewijzen.
3.2.
De Svb heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd is ook in eerste aanleg aangevoerd. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gebezigde overwegingen en gegeven oordelen en maakt deze tot de zijne. Wat appellante naar voren heeft gebracht leidt niet tot de conclusie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de overschrijding van de aanmeldingstermijn niet aan appellante zou mogen worden tegengeworpen. De door appellante geschetste omstandigheden, die erop neerkomen dat onbekendheid met de regels in haar geval is aan te merken als een bijzondere omstandigheid omdat zij onder verantwoordelijkheid van de Svb op het verkeerde been is gezet, leveren geen in aanmerking te nemen bijzondere omstandigheden op. Daartoe wordt overwogen dat op grond van de beschikbare gegevens ook voor de Raad niet is komen vast te staan dat appellante van de zijde van de Svb niet juist is geïnformeerd en dat appellante daardoor op het verkeerde been is gezet.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Crum

NK