ECLI:NL:CRVB:2015:582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-6158 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra schuurdeur in verband met gebruik brede scootmobiel en beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft appellante, die gebruik maakt van een grote scootmobiel, een aanvraag ingediend voor een extra schuurdeur. Deze aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest afgewezen. Appellante heeft eerder ook aanvragen gedaan die eveneens zijn afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere aanvragen. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, omdat er wel degelijk nieuwe feiten waren, maar het college heeft in hoger beroep de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. Appellante had namelijk een vergelijkbaar geval aangedragen, maar het college heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de situatie van appellante niet vergelijkbaar zou zijn met die van een andere persoon die wel een extra schuurdeur heeft gekregen. De Raad heeft geoordeeld dat het college de situatie van appellante niet goed heeft vergeleken met die van de andere persoon en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet faalt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, maar met verbetering van de gronden. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 980,- en moet het college het griffierecht van € 118,- vergoeden aan appellante. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema op 18 februari 2015.

Uitspraak

13/6158 WMO
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 november 2013, 13/1425 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Voor appellante is verschenen mr. M.J. van der Veen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
I. van Straalen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met beperkingen aan haar rechterknie
.Zij maakt gebruik van een grote scootmobiel. Op 3 augustus 2009 en 1 november 2010 heeft appellante aanvragen gedaan voor een extra schuurdeur. Het college heeft deze aanvragen afgewezen. Op
2 november 2012 heeft appellante opnieuw een aanvraag gedaan voor een extra schuurdeur. Zij heeft bij de aanvraag te kennen gegeven dat de huidige schuurdeur onherstelbaar is beschadigd door de te brede scootmobiel. Ter motivering hiervan heeft appellante een brief overgelegd van [woningbouwvereniging] van 12 november 2012, waarin zij aansprakelijk wordt gesteld voor de schade aan de entree van de schuur. Het college heeft de aanvraag van appellante bij besluit van 29 november 2012 afgewezen.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de eerdere aanvragen uit 2009 en 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, aangezien niet kan worden volgehouden dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Appellante is aansprakelijk gesteld door de woningbouwvereniging voor de schade aan de entree van de schuur en haar persoonlijke omstandigheden zijn gewijzigd in die zin dat haar zoon inmiddels gebruik maakt van een grotere fiets. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, zelf in de zaak voorzien en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank heeft het college gevolgd in het standpunt dat er geen sprake is van een belemmering die door de aanpassing van de schuur wordt opgeheven of verminderd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat zij haar stellingen niet heeft onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verworpen. Het college had moeten ingaan op de vraag waarom aan mevrouw [naam] wel een extra schuurdeur is toegekend in verband met het gebruik van een brede scootmobiel en niet in de situatie van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat zij haar stellingen niet heeft onderbouwd. Appellante heeft in beroep de naam gegeven aan wie de soortgelijke voorziening is verstrekt en waar deze persoon woonachtig is. Hiermee heeft zij haar stelling dat er sprake is van een gelijk geval onderbouwd met een concreet voorbeeld. Het is dan aan het college om te motiveren waarom er geen sprake is van een gelijk geval. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.2.
Ter zitting heeft het college nader onderbouwd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat. Het college heeft toegelicht dat aan [naam] in november 2007 een vergrote deur in de berging is toegekend met een breedte van 90 centimeter. Volgens het college is de situatie van [naam] echter niet vergelijkbaar met die van appellante. In tegenstelling tot appellante is [naam] namelijk rolstoelafhankelijk en kan zij niet zelfstandig lopen. [naam] moet dan ook met haar rolstoel de transfer naar de scootmobiel in de berging maken. Hiervoor dient zij met de rolstoel de berging in te gaan. De breedte van de rolstoel is 70 centimeter. Indien de deurbreedte 80 centimeter is, zou zij de berging dan niet in kunnen, omdat zij ook ruimte nodig heeft voor het gebruik van haar handen aan de zijkanten van de rolstoel. Het college heeft daarom de verbrede deur in de berging toegekend aan [naam]. Appellante is daarentegen wel in staat zelfstandig de berging in en uit te lopen om gebruik te kunnen maken van de scootmobiel. Deze scootmobiel kan door de huidige deur van de berging. Er is dan ook geen aanleiding om de deur te verbreden. Het college heeft hiermee afdoende gemotiveerd dat de situatie van appellante niet vergelijkbaar is met die van [naam]. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Gelet op de omstandigheid dat pas in hoger beroep ter zitting een nadere motivering is gegeven waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, is er aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met verleende rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK