ECLI:NL:CRVB:2015:577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-1544 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die zich niet kon verenigen met de afwijzing van haar aanvraag voor een IVA-uitkering, stelde dat het Uwv ten onrechte had geoordeeld dat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat moet worden geacht om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad oordeelt dat er geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-. De uitspraak is gedaan op 25 februari 2015.

Uitspraak

13/1544 WIA
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2013, 12/3431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadien een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 september 2014 overgelegd. Appellante heeft nadere gronden ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd met rapporten van 9 januari 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 januari 2015 van voormelde arbeidsdeskundige.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. J.L. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 3 november 2011 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat voor appellante met ingang van 21 november 2011 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van die datum 35 tot 80% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
31 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar ten onrechte geen IVA-uitkering is toegekend. Daartoe heeft zij gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste medische en arbeidskundige grondslag. De door appellante overgelegde medische informatie is door de rechtbank niet of althans onvoldoende op waarde geschat. Ten onrechte zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen (verdergaande) beperkingen voor het verrichten van arbeid aangenomen ten aanzien van haar hand- en vingergebruik. Appellante is gelet op haar medische beperkingen niet in staat tot het verrichten van de geduide voorbeeldfuncties.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van 24 april 2012 en 28 december 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daaruit komt naar voren dat die arts zijn conclusies heeft gebaseerd op dossierstudie, op gegevens verkregen tijdens de hoorzitting en het aansluitend spreekuur en op de door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector, waaronder de
internist-reumatoloog, de internist-infectioloog, de reumatoloog, de maag-, darm- en leverarts, de patholoog, de handchirurg, de psycholoog, de fysiotherapeut en polikliniek EMCare. Voorts bevatten die rapporten een deugdelijk gemotiveerde nadere verzekeringsgeneeskundige reactie op de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden dat appellante beperkingen ondervindt als gevolg van dagelijkse chronische pijnklachten (aan gewrichten als handen, polsen, ellebogen, hand, vingers, knieën, rug, schouders, armen, nek), chronische vermoeidheid, ijzergebreksanemie, fibromyalgie, reumatoïde artritis en psychische klachten (somberheidsklachten, depressiviteit) die onvoldoende zijn meegewogen in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van zijn rapport van 28 december 2012 op 2 januari 2013 de FML nader aangepast door op item 3.6 (stof, rook, gassen en dampen) en 3.9 (overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden) beperkingen op te nemen en door aan de beperking op het item 4.6.1 (werken met toetsenbord en muis) de toelichting toe te voegen ‘niet aaneengesloten’. Hij acht appellante belastbaar voor maximaal vier uur per dag, twintig uur per week in fysiek licht en psychisch niet te stresserend werk. Wanneer rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML is appellante in staat om structureel arbeid te verrichten, waarbij de gezondheid niet wordt geschaad. Met deze handelwijze heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en consistent gemotiveerd dat appellante op de datum in geding,
21 november 2011, beschikte over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebreken en dat hij terecht een FML heeft opgesteld.Gelet op het zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige onderzoek waarbij de beschikbare medische informatie is meegewogen zijn er geen aanknopingspunten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klachten van appellante voor zover zij de beperkingen als weergegeven in de FML van 2 januari 2013 te boven gaan, niet kunnen worden teruggeleid tot objectief medisch vast te stellen afwijkingen of gebreken. De ter zitting nogmaals naar voren gebrachte grond dat in de FML ten onrechte geen (verdergaande) beperkingen zijn geduid ten aanzien van appellantes hand- en vingergebruik, onderschrijft de Raad niet nu daarvoor in de informatie van de handchirurg van 11 september 2012 geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden. Ook ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 januari 2015, gelezen in onderlinge samenhang met zijn eerdere rapporten, inzichtelijk gemotiveerd geconcludeerd dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd niet leidt tot een ander verzekeringsgeneeskundig oordeel en dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie niet ziet op de datum in geding. De Raad volgt die arts in zijn conclusie.
4.3.1.
Voor zover de gronden in hoger beroep betrekking hebben op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond verworpen dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft niet onderkend dat de medische passendheid van de in bezwaar geduide functies is onderzocht aan de hand van een FML van 24 april 2012 in plaats van de in dit geval toepasselijke FML van 2 januari 2013. Eerst in hoger beroep heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 22 september 2014 aan de hand van die laatste FML inzichtelijk beargumenteerd dat appellante de functie van schadecorrespondent (SBC-code 516080) niet kan uitoefenen, maar dat er voor appellante voldoende geduide functies resteren waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen, te weten de functies medewerker bibliotheek (SBC-code 553010), administratief medewerker (SBC-code 315090) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130).
4.3.2.
In hoger beroep heeft appellante de geschiktheid van de overgebleven functies betwist. Appellantes stelling dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij het uitoefenen van de functie met SBC-code 315090 er voldoende recuperatietijd is bij het werken met toetsenbord en muis, volgt de Raad niet. Uit de arbeidskundige rapporten van 22 september 2014 en 13 januari 2015, gelezen in onderlinge samenhang, leidt de Raad af dat de arbeidsdeskundige de aangesloten duur van het werken met toetsenbord en muis heeft voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat die arts heeft onderschreven dat de belasting binnen de mogelijkheden van appellante blijft. De grond dat de passendheid van geduide functies vanwege allergie voor huisstofmijt niet deugdelijk is gemotiveerd, verwerpt de Raad eveneens onder verwijzing naar de arbeidskundige rapporten in geding. De stelling dat de functies met SBC-codes 553010 en 271130 ongeschikt zijn vanwege de totale belasting van de functies wordt evenmin gevolgd nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nadat hij bijzondere aandacht aan dit aspect heeft besteed, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bericht dat de functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen. Appellante heeft nog gewezen op de beperking ten aanzien van het schrijven waaraan is toegevoegd dat zij niet langdurig, 15 minuten achtereen, kan schrijven, terwijl in de functies toepassing van verschillende handgrepen aan de orde zijn. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van
13 januari 2015 terecht opgemerkt dat in de FML voor de pengreep geen beperking is opgenomen en dat voor alle geduide functies geldt dat er niet langdurig wordt geschreven. Van de zijde van het Uwv is ter zitting nog toegelicht dat het bij bijvoorbeeld de bol-, cilinder- en pincetgreep telkens gaat om kortdurende handelingen hetgeen de Raad niet onaannemelijk voorkomt. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante op de datum in geding in staat moest worden geacht de laatstelijk door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies te vervullen en dat zij met die functies ongeveer 31% van het maatmaninkomen kon verdienen.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat in dit geval niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn, om een recht op een
IVA-uitkering te doen ontstaan.
4.5.
De Raad stelt vast dat het Uwv eerst in hoger beroep de passendheid van de in bezwaar geduide functies heeft onderzocht aan de hand van de juiste FML. Gelet hierop en op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.960,-, te weten € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift en verschijnen ter zitting) en € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting).
5. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) H.J. Dekker

NK