ECLI:NL:CRVB:2015:576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-5886 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.J.W. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die zich op 20 augustus 2009 ziek meldde vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 54% per 18 november 2011. Na een nieuwe melding van toegenomen klachten op 2 mei 2012, heeft het Uwv op 9 augustus 2012 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheid van 55-65% vanaf 30 juni 2012. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn psychische zelfredzaamheid niet voldoende is onderbouwd en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten. Het Uwv heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding, 30 juni 2012, correct zijn vastgesteld en dat er geen medische argumenten zijn om de belastbaarheid van appellant te wijzigen. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd blijft op 55-65%.

Uitspraak

13/5886 WIA
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 september 2013, 13/2022 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.C. van Haren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft nadien een aanvullend arbeidskundig rapport overgelegd van 18 november 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Appellant en
mr. Van Haren zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als monteur voor 38 uur per week. Op 20 augustus 2009 heeft hij zich ziek gemeld door psychische klachten. Het Uwv heeft bij besluit van
21 september 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 18 november 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is tevens vastgesteld dat appellant 54% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Op 2 mei 2012 heeft appellant zich gemeld met toegenomen klachten met ingang van
30 juni 2012. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 mei 2012 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2012 is bij besluit van 26 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar een rapport van 8 en 13 februari 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 19 februari 2013 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv de ingangsdatum van de WGA-vervolguitkering gesteld op 30 juni 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet uit het medische rapport blijkt dat hij psychisch niet zelfredzaam is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brief van GZ-psycholoog T. Staring voldoende heeft meegewogen. Voorts heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat het Uwv een urenbeperking van meer dan tien uur had moeten vastleggen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat appellant in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding, 30 juni 2012, op grond van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vastgesteld en niet onjuist zijn weergegeven in de FML van 2 mei 2012. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 en 13 februari 2013 en
16 mei 2013 bevatten een inzichtelijk gemotiveerde toereikende verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die appellant in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht tegen de voor hem vastgestelde beperkingen. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 2 mei 2012 en op grond van dossieronderzoek, waaronder informatie van de behandelend psychotherapeut H. Hommersom en GZ-psycholoog T. Staring, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, zoals vastgesteld in de FML, te wijzigen. Appellant heeft tegenover de verzekeringsgeneeskundige conclusie dat hij ondanks de psychische klachten benutbare mogelijkheden heeft, geen medische informatie overgelegd waarmee hij de onjuistheid van die conclusie aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling van appellant dat hij op de datum in geding psychisch niet zelfredzaam was, is daartoe ontoereikend, mede gezien in het licht van de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 mei 2013, gelezen in samenhang met de informatie van
30 januari 2013 van Staring, dat appellant eerst ruim een half jaar na de aanmelding bij Altrecht cura op 2 mei 2012 met ingang van januari 2013 wordt behandeld voor zijn psychische klachten. De overige beschikbare informatie van de behandelend sector onderbouwt evenmin dat appellant psychisch niet zelfredzaam was op de datum in geding. Wat betreft appellants claim dat vanwege een intensief behandelingstraject een urenbeperking van meer dan tien uur aangewezen is, heeft de rechtbank dan ook met juistheid gewezen op de mededeling in laatstgenoemd verzekeringsgeneeskundig rapport dat op de datum in geding behandeling nog niet was gestart zodat daarmee geen rekening kon worden gehouden. Appellants verwijzing naar de visie van de arbeidsdeskundige/werkcoach op de
re-integratiemogelijkheden van appellant weergegeven in het werkplan ‘Route naar werk’ van 29 augustus 2012 baat hem evenmin nu die visie niet valt aan te merken als een medisch oordeel over een verminderde belastbaarheid wat betreft arbeidsduur. De Raad onderschrijft het verweer in hoger beroep van het Uwv daarover.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de FML van 2 mei 2012 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 februari 2013 de selectie van voorbeeldfuncties gewijzigd. Op afdoende wijze is gemotiveerd dat de belasting in de drie uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Aan de hand van de mediane loonwaarde van deze functies is vastgesteld dat appellant op de datum in geding 60,71% arbeidsongeschikt was. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft daarom ongewijzigd 55-65%.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.J.W. Schoor, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) C.J.W. Schoor
(getekend) H.J. Dekker

NK