ECLI:NL:CRVB:2015:573
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van verplichtingen tot arbeidsinschakeling tot pensioengerechtigde leeftijd en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar zoon, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat verzoekster, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), tot haar pensioengerechtigde leeftijd ontheffing was verleend van bepaalde verplichtingen. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij meent dat het medisch advies dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, onvoldoende zorgvuldig is tot stand gekomen. Ze stelt dat ze niet in staat is om deel te nemen aan een traject richting sociale activering of vrijwilligerswerk.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 12 februari 2015 de zaak behandeld. Tijdens de zitting heeft het college verklaard dat het niet voornemens is om de opgelegde verplichtingen te concretiseren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster haar stelling over spoedeisend belang niet met medische stukken heeft onderbouwd. Ook is er geen aanbod van een concrete voorziening gedaan door het college. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is en dat de behandeling van de bodemprocedure kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 februari 2015.