ECLI:NL:CRVB:2015:565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
14-4019 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen functiebeschrijving en reorganisatie bij Defensie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de minister van Defensie met betrekking tot zijn functiebeschrijving na een reorganisatie. Appellant, die per 1 november 2006 functioneel leeftijdsontslag heeft gekregen en sindsdien als burgerambtenaar werkzaam is, betwist dat de minister terecht is uitgegaan van de functie van docent. Hij stelt dat zijn werkzaamheden meer overeenkomen met die van een universitair docent, aangezien hij naast het geven van onderwijs ook onderzoekswerkzaamheden verricht. Appellant verwijst naar een vaststellingsovereenkomst en eerdere besluiten die zijn functie en werkzaamheden betreffen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister bij de reorganisatie terecht is uitgegaan van de functie van docent. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2011, waarin hij is benoemd tot docent, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad concludeert dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst niet leidt tot een ander oordeel, en dat appellant slechts de gelegenheid heeft gekregen om promotieonderzoek te verrichten, wat niet onder zijn opgedragen werkzaamheden valt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.

Uitspraak

14/4019 AW
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2014, 14/4785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van Zoelen hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zoelen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. van den Boogaard en prof. dr. H. Rudolph.
Het onderzoek is ter zitting geschorst voor nader overleg tussen partijen. Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 1 november 2006 functioneel leeftijdsontslag verleend uit zijn militaire functie met als rang kapitein ter zee. Hij is per die datum tot 1 november 2009 parttime aangesteld als tijdelijk burgerambtenaar Defensie in de functie van universitair hoofddocent, schaal 14, bij de Nederlandse Defensie Academie (NLDA).
1.2.
Ter uitvoering van een vaststellingsovereenkomst van 4 november 2010 is appellant bij besluit van dezelfde datum per 1 november 2009 parttime aangesteld als burgerambtenaar in vaste dienst voor onbepaalde tijd in de functie van Specialistisch Docent bij de Faculteit Militaire Wetenschappen van de NLDA. In dit besluit is, in lijn met de vaststellingsovereenkomst, opgenomen dat verzoeker zijn werkzaamheden uitvoert zoals tot op heden en dat hij de ruimte krijgt gedurende de aanstelling te promoveren. Bij besluit van 19 december 2011 is aan appellant met ingang van 1 januari 2012 de functie van docent, schaal 14, toegewezen. In dit besluit is opgenomen dat bij de functietoewijzing de afspraken in de vaststellingsovereenkomst van kracht blijven. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij brief van 27 mei 2013 heeft de minister aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt dat zijn functie niet terugkomt in de nieuwe organisatie. Appellant heeft daarover zijn zienswijze naar voren gebracht. De minister heeft op 8 juli 2013 meegedeeld geen aanleiding te zien om appellant te volgen in zijn stelling dat als uitgangspositie de functie van universitair docent moet worden aangemerkt. De functie van appellant is docent. Deze functie komt niet terug na de reorganisatie en zal daarom komen te vervallen (transitiecode 4, de functie komt niet terug in de nieuwe organisatie en vervalt).
1.4.
De minister heeft bij besluit van 8 juli 2013 te kennen gegeven dat uit de functievergelijkingstabel blijkt dat de functie van verzoeker niet terugkomt na de reorganisatie en met ingang van 31 december 2013 vervalt. Indien verzoeker op dat moment geen andere functie toegewezen heeft gekregen, zal hij als herplaatsingskandidaat worden aangewezen. Appellant is bij besluit van 9 december 2013 als herplaatsingskandidaat aangewezen in de zin van het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012).
1.5.
Bij besluit van 27 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (de rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat de minister bij de reorganisatie ten onrechte is uitgegaan van de functie van docent. Hij voert aan dat het samenstel van opgedragen werkzaamheden dat van een universitair docent betreft en niet dat van een docent. Appellant geeft namelijk niet alleen onderwijs, maar verricht ook onderzoekswerkzaamheden. Hij wijst op de vaststellingsovereenkomst en het besluit van 4 november 2010 waarin is vastgelegd dat appellant uitsluitend om beheerstechnische redenen is geplaatst op een docentfunctie. In het besluit van 19 december 2011 is bepaald dat de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst van kracht blijven. Er is sprake van een relevante discrepantie tussen de formele functie en het daadwerkelijk uitgevoerde samenstel van werkzaamheden als bedoeld in bijlage 3 van de Aanwijzing SG A/983 (Uitvoering reorganisaties Defensie). Appellant heeft tot slot aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een inhoudelijke toetsing van de functie achterwege heeft gelaten.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister bij de reorganisatie terecht is uitgegaan van de functie van docent. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 december 2011, waarin hij is benoemd tot docent. Dit besluit is daarom in rechte onaantastbaar geworden. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst leidt niet tot een ander oordeel. Appellant kon op basis van deze vaststellingsovereenkomst zijn onderzoekswerkzaamheden voortzetten voor zover zijn onderwijswerkzaamheden dat toelieten, met gebruikmaking van de voorzieningen van de NLDA. Dit onderzoek staat, zoals appellant ter zitting heeft bevestigd, hoofdzakelijk ten dienste van zijn promotie. Aan appellant is dus slechts de gelegenheid gegeven om promotieonderzoek te verrichten, wat meebrengt dat die werkzaamheden niet onder de aan hem opgedragen werkzaamheden vallen.
4.3.
Dit betekent ook dat er geen aanleiding was om de functiebeschrijving met het oog op de reorganisatie te actualiseren. De verwijzing naar de Aanwijzing SG A/983, die voorziet in een daartoe strekkende procedure, kan appellant daarom niet baten.
4.4.
Nu de onderzoekswerkzaamheden die appellant verricht op basis van de vaststellingsovereenkomst niet aan hem zijn opgedragen, hoefde de rechtbank geen nader onderzoek te verrichten naar de precieze inhoud van die werkzaamheden.
4.5.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.W. Munneke

HD