ECLI:NL:CRVB:2015:544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
13-3076 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die als algemeen medewerkster werkte, zich op 13 juli 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten en hoofdpijn door migraine. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 15 juni 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 juli 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 1 mei 2013 eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de klachten van appellante.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de psychische problematiek niet alleen door de zorg voor haar zieke dochter wordt veroorzaakt en heeft zij verzocht om een deskundige te benoemen. Ook heeft zij recentelijk slaapapneu vastgesteld gekregen, wat haar vermoeidheid zou verergeren. Appellante betwistte de juistheid van de FML en de geschiktheid van de voorgehouden functies. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. Er was geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML, en appellante heeft geen medische onderbouwing gepresenteerd die haar standpunt ondersteunt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, wees het verzoek om schadevergoeding af, en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaal van € 1.960,-.

Uitspraak

13/3076 WIA
Datum uitspraak: 25 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 13/172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 december 2014 aan de Raad gezonden. Appellante heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft gewerkt als algemeen medewerkster voor 28 uur per week. Op
13 juli 2010 heeft zij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten en hoofdpijn als gevolg van migraine. Later heeft appellante ook arm- en handklachten door carpaal-tunnelsyndroom, en beenklachten door spataderen gemeld. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 15 juni 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 juli 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het door appellante gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 28 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, dat met de klachten van appellante voldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de zorgtaak van appellante voor haar autistische dochter niet tot het aannemen van beperkingen kan leiden omdat ook ingevolge de Wet WIA deze zorgtaak geen object van verzekering is. De voorgehouden functies vormen naar het oordeel van de rechtbank een toereikende arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte wordt aangenomen dat de psychische problematiek alleen wordt veroorzaakt door de zieke dochter van appellante en zij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen die onderzoek kan doen naar de ernst van haar psychische klachten. Verder heeft appellante aangevoerd dat recent is vastgesteld dat zij last heeft van slaapapneu, waardoor zij vaak vermoeid is. Aangenomen moet worden dat zij hiervan ook rond de datum in geding last moet hebben gehad en dat hiervoor aanvullende beperkingen moeten worden vastgesteld. Verder stelt appellante dat bij het vaststellen van de FML te weinig rekening is gehouden met de klachten als gevolg van migraineaanvallen, spataderen en carpaal-tunnelsyndroom. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting stelt appellante dat de voorgehouden functies niet passend zijn en dat de arbeidsdeskundige, gelet op de hoeveelheid overschrijdingen in de functies, ten onrechte geen overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en lichamelijke klachten van appellante in de beoordeling hebben betrokken. Er is, gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de spreekuur-onderzoeken en de verkregen informatie van I-psy en de behandelend neuroloog, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellante heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten, maar zij heeft geen medische onderbouwing, steunend op bijvoorbeeld aanvullende informatie van de behandelend sector, kunnen overleggen waaruit zou moeten worden opgemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat. Nu er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.2.
Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit wijst de Raad op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 december 2014. In dat rapport heeft hij vastgesteld dat de door de arbeidsdeskundige op 4 juni 2012 bij de schatting betrokken functie bezorger post (SBC-code 111242) niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden. Na raadpleging van het CBBS heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter voldoende gemotiveerd dat appellante met de voor haar in de FML vastgestelde beperkingen in staat geacht kan worden de functies magazijn, expeditie medewerker
(SBC-code 111220), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en hulpverkoper (SBC-code 111300) te vervullen. Omdat bij vergelijking van de belasting in de functies met de FML bij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen twijfel is ontstaan over de mogelijkheid voor appellante om deze functies te verrichten was overleg tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet noodzakelijk.
4.3.
Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen en in aanmerking genomen artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, nu eerst in hoger beroep een toereikende arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit is verschaft, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. In verband met deze beslissing van de Raad is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats.
6. Nu het Uwv pas in hoger beroep met een gewijzigde functieduiding een toereikende arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft gegeven, is er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en een bedrag van
€ 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot in totaal € 1.960,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) H.J. Dekker

NK