ECLI:NL:CRVB:2015:4997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 30 augustus 2010 ziek meldde wegens vermoeidheid en algehele malaise, was van mening dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd.
Tijdens de zittingen in hoger beroep, waar appellant aanvankelijk niet aanwezig was, maar later wel, werd de medische situatie van appellant uitvoerig besproken. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant lijdt aan het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) en lichte COPD, en dat hij in staat was om 40 uur per week te werken, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De argumenten van appellant dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, werden niet onderbouwd met objectieve medische informatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling.