ECLI:NL:CRVB:2015:4997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/3932 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 30 augustus 2010 ziek meldde wegens vermoeidheid en algehele malaise, was van mening dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 augustus 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, waar appellant aanvankelijk niet aanwezig was, maar later wel, werd de medische situatie van appellant uitvoerig besproken. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant lijdt aan het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) en lichte COPD, en dat hij in staat was om 40 uur per week te werken, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De argumenten van appellant dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, werden niet onderbouwd met objectieve medische informatie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 december 2015
14/3932 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juni 2014, 12/1780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Koren heeft zich als gemachtigde onttrokken aan de zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
Het onderzoek is heropend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als shiftleader bij [naam werkgever] , heeft zich op 30 augustus 2010 ziek gemeld wegens vermoeidheid en algehele malaise.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juli 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 27 augustus 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 16 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Voorts is hij niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft, in navolging van de appellant behandelend specialisten, vastgesteld dat appellant lijdt aan het Chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Bij medisch specialistisch onderzoek is geen specifieke oorzaak voor de vermoeidheidsklachten van appellant gevonden. Voorts lijdt appellant aan lichte COPD en heeft hij in het verleden een polymyositis (een virusinfectie) doorgemaakt. In verband met deze klachten is appellant aangewezen op energetisch lichte werkzaamheden. Appellant is aangewezen op werk waarbij geen grote lichamelijke inspanning wordt gevergd en waarbij geen sprake is van veelvuldige deadlines of productiepieken. Daarnaast mag appellant niet te veel worden blootgesteld aan luchtwegprikkelende gassen, dampen en stoffen. Indien in arbeid met deze beperkingen rekening wordt gehouden, is appellant in staat 40 uur per week te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen onderschreven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geven de door appellant in beroep overgelegde medische stukken afkomstig van medisch adviseur/verzekeringsarts M.A. Postma en GZ-psycholoog P.N. Kruiswijk geen aanleiding om appellant meer of verdergaand beperkt te achten. Aan de inlichtingen van de
GZ-psycholoog kan niet worden ontleend dat de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld. Voorts is de stelling van de medisch adviseur dat appellant als gevolg van het CVS en mogelijk een slaapstoornis meer dan wel verdergaand beperkt is, niet onderbouwd. De medisch adviseur heeft niet inzichtelijk te kennen gegeven waar zij haar conclusies op baseert. Daarnaast heeft zij, in tegenstelling tot de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, appellant niet zelf onderzocht. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat, niet onderbouwd met objectief medische informatie.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van L.W.J. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) L.W.J. van der Loo

AP