ECLI:NL:CRVB:2015:4993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
15-7765 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van niet-nakoming inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen omdat verzoeker zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Verzoeker had niet kunnen aantonen dat hij feitelijk woonde op het opgegeven adres, wat essentieel is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het college baseerde zijn beslissing op een rapport van bevindingen, waarin gesprekken met verzoeker en een huisbezoek op 1 juni 2015 waren opgenomen.

De rechtbank had het beroep van verzoeker tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging en tevens een verzoek om voorlopige voorziening indiende. Tijdens de zitting werd verzoeker bijgestaan door een advocaat en was er een tolk aanwezig. Het college was niet vertegenwoordigd. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de situatie zich leende voor een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak, omdat er geen beletselen waren om dit te doen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de te beoordelen periode op het opgegeven adres woonde. Er waren onvoldoende persoonlijke spullen aanwezig in de woning, en de verklaringen van verzoeker over zijn woonsituatie waren inconsistent. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7765 PW-PV, 15/7766 PW VV-PV
Datum uitspraak: 29 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening en op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2015, 15/6403 en 15/6423 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: C. Moustaïne
Ter zitting zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door mr. S.L. Soedamah. Drs. M.A. van der Kleij is als tolk voor appellant opgetreden. Het college heeft zich, zoals vooraf bericht, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Bij besluit van 5 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van verzoeker om bijstand ingevolge de Participatiewet afgewezen. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk woont op het door hem opgegeven adres [adres] (opgegeven adres), waardoor het college het recht op bijstand niet kan vaststellen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van bevindingen van 5 juni 2015. Dit rapport bevat onder meer een weergave van de met verzoeker gevoerde gesprekken op 22 mei 2015 en op 28 mei 2015 alsmede de bevindingen van het op 1 juni 2015 op het opgegeven adres afgelegde huisbezoek.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij wel woonachtig is op het opgegeven adres.
4. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 5 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
7. De hier te beoordelen periode betreft de periode van 2 maart 2015 (datum melding) tot en met 5 juni 2015 (te beoordelen periode).
8. Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. De bewijslast van bijstandbehoevendheid rust bij een aanvraag in beginsel op de aanvrager zelf. Deze is onder meer verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingenverplichting voldoet is dit een grond voor weigering indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
9. De rechtbank heeft, anders dan verzoeker in hoger beroep heeft aangevoerd, terecht overwogen dat verzoeker, gelet op de tijdens het huisbezoek op 1 juni 2015 aangetroffen woonsituatie, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar gedurende de te beoordelen periode woonachtig was. Ook in hoger beroep heeft verzoeker dit niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven, mede in het licht van het feit dat hij al sinds 2007 op het opgegeven adres woont, waarom enerzijds er zo weinig persoonlijke spullen van verzoeker in de woning aanwezig waren en waarom die zich in twee of drie koffers bevonden en waarom anderzijds wel persoonlijke spullen van een kennis en haar zoon werden aangetroffen in de twee aanwezige slaapkamers. Evenmin heeft verzoeker, die zich presenteert als rolstoelafhankelijk, aannemelijk gemaakt hoe hij zich, indien er geen hulp voorhanden was, kon bewegen in de woning. In de woning zijn tijdens het huisbezoek immers diverse obstakels aangetroffen die een vrije doorgang per rolstoel belemmerde, ook de toegang naar de slaapkamer, waar verzoeker stelde te slapen. Verzoeker heeft voorts over de tijdens het huisbezoek aangetroffen situatie tot en met de zitting in hoger beroep wisselende verklaringen afgelegd. Het betreft hier met name de verklaringen over de in de woning aangetroffen persoonlijke eigendommen van hem en de genoemde kennis met haar zoon. De door verzoeker in beroep overgelegde foto’s van hem in de woning en de tijdens de zitting voorgelezen verklaringen van enkele buurtbewoners doen aan het voorgaande niets af. De buurtbewoners waren niet aanwezig tijdens het huisbezoek en kunnen derhalve niet verklaren over de toen aangetroffen woonsituatie. De geldt evenzeer voor de na de te beoordelen periode genomen foto’s van verzoeker in de woning.
10. Uit 7 tot en met 9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C. Moustaïne (getekend) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD