Uitspraak
,hoger beroep ingesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van een ANW-uitkering aan appellante, die een aanvraag indiende na het overlijden van haar echtgenoot op 10 februari 2011. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde aanvankelijk de uitkering, omdat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde echter in een eerdere uitspraak dat de Svb opnieuw moest beslissen op het bezwaar van appellante, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat zij meer beperkt was dan de Svb had aangenomen. Na een nieuw rapport van een verzekeringsarts van het Uwv, dat bevestigde dat appellante op en na 10 februari 2011 volledig arbeidsongeschikt was, besloot de Svb de ANW-uitkering toe te kennen van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de uitkering ten onrechte is beperkt tot deze periode. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellante na 31 december 2011 geen recht meer had op de ANW-uitkering. De Raad baseerde zich op het rapport van psychiater W.H.J. Mutsaers, die had vastgesteld dat appellante na 2011 geen beperkingen meer had die objectief medisch vast te stellen waren. De brief van psycholoog H. Mesch, die door appellante was overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, werd door de Raad als onvoldoende gewichtiger geacht om het oordeel van Mutsaers te weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.