ECLI:NL:CRVB:2015:4967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
15/127 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als pedagogisch medewerker werkte, meldde zich op 9 februari 2012 ziek vanwege pijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij met ingang van 6 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen waren onderschat.

Tijdens de zitting op 22 december 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar vertegenwoordiger H.W. van der Wal. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De rapporten van de verzekeringsartsen waren voldoende onderbouwd en gaven inzicht in de beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat appellante in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies waren verbonden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, en werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.

Uitspraak

15/127 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 november 2014, 14/4509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellante is verschenen met H.W. van der Wal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als pedagogisch medewerker bij een kinderdagverblijf, heeft zich op 9 februari 2012 ziek gemeld wegens pijn- en vermoeidheidsklachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 januari 2014 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 6 februari 2014 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 23 juni 2014
(bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Appellante stelt dat zij als gevolg van haar fibromyalgie verdergaand beperkt is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgesteld. Voorts betoogt appellante niet in staat te zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank niet getwijfeld aan de juistheid van de door het Uwv bij appellante vastgestelde belastbaarheid. In de rapporten van de verzekeringsartsen is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen voor haar aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is appellante in verband met haar klachten als gevolg van fibromyalgie aangewezen op fysiek niet zwaar en mentaal niet stresserend werk. Daarnaast dient bij het selecteren van de voorbeeldfuncties rekening te worden gehouden met de allergieën van appellante. Volgens de verzekeringsarts is er geen indicatie om een beperking van de arbeidstijd in de FML op te nemen. Indien in arbeid voldoende rekening wordt gehouden met de beperkingen van appellante, is zij in staat voltijds te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts bij appellante vastgestelde belastbaarheid onderschreven. De in beroep overgelegde medische stukken afkomstig van het Riagg geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om de FML te herzien. De inhoud van deze stukken, voor zover deze ziet op de datum in geding, was al bekend en is al meegewogen in de beoordeling. Met de rechtbank worden geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van deze deugdelijk onderbouwde conclusie. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel dan dat van de rechtbank te komen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De gesignaleerde mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP