ECLI:NL:CRVB:2015:4967
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die als pedagogisch medewerker werkte, meldde zich op 9 februari 2012 ziek vanwege pijn- en vermoeidheidsklachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij met ingang van 6 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen waren onderschat.
Tijdens de zitting op 22 december 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar vertegenwoordiger H.W. van der Wal. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De rapporten van de verzekeringsartsen waren voldoende onderbouwd en gaven inzicht in de beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat appellante in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies waren verbonden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, en werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.