ECLI:NL:CRVB:2015:4966
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 1 augustus 2011 ziek gemeld vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering van 76,50% voor de periode van 29 juli 2013 tot 29 september 2016. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren onderschat en dat hij niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellant stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De rapporten van de verzekeringsarts gaven een gedetailleerd en overtuigend overzicht van de beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren en dat appellant in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De hogerberoepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, en werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.