ECLI:NL:CRVB:2015:4966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
7 januari 2016
Zaaknummer
14/6219 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als timmerman werkzaam was, had zich op 1 augustus 2011 ziek gemeld vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering van 76,50% voor de periode van 29 juli 2013 tot 29 september 2016. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren onderschat en dat hij niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellant stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De rapporten van de verzekeringsarts gaven een gedetailleerd en overtuigend overzicht van de beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen adequaat waren en dat appellant in medisch opzicht in staat was de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De hogerberoepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van griffier N. Veenstra, en werd openbaar uitgesproken op 30 december 2015.

Uitspraak

14/6219 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
2 oktober 2014, 13/8024 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord onder overlegging van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als timmerman, heeft zich op 1 augustus 2011 ziek gemeld onder andere wegens spier-, pees- en gewrichtsklachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 juni 2013 vastgesteld dat appellant van 29 juli 2013 tot 29 september 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 76,50%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 8 november 2013
(bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant - kort samengevat - aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellant betoogt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank niet getwijfeld aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat van meer of verdergaande beperkingen uit te gaan. Volgens een verzekeringsarts van het Uwv is appellant in verband met zijn heup-, knie- en enkelklachten aangewezen op werkzaamheden waarbij het gehele rechterbeen minimaal belast wordt. Appellant is onder andere beperkt ten aanzien van staan, lopen, trappenlopen, gehurkt actief zijn en tillen en dragen vanaf grondniveau. Ook moet appellant regelmatig kunnen vertreden. Daarnaast is appellant volgens de verzekeringsarts in verband met zijn rugklachten beperkt ten aanzien van langdurige statische rugbelasting en zware dynamische rugbelasting. Er is volgens deze arts geen aanleiding om voor de rugklachten extra beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te nemen naast de beperkingen die al zijn aangenomen voor de heup-, knie- en enkelklachten. Voorts is appellant volgens de verzekeringsarts wegens peesproblematiek in de handen beperkt ten aanzien van het langdurig en met kracht knijpen en grijpen. Ten slotte heeft appellant volgens deze arts moeite met horen in grotere gezelschappen en bij veel omgevingslawaai. Volgens de verzekeringsarts is er geen aanleiding om appellant beperkt te achten vanwege zijn slokdarmklachten. Evenmin bestaat volgens deze arts, gelet op de Standaard Verminderde arbeidsduur, aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Appellant is niet verminderd beschikbaar. Daarnaast is er geen indicatie voor een urenbeperking uit energetisch en/of preventief oogpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts ten aanzien van appellant opgestelde FML op hoofdlijnen onderschreven. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperking van appellant op het aspect hand- en vingergebruik genuanceerd. Volgens deze arts is appellant in staat de verschillende grepen met de handen uit te voeren. Appellant is enkel beperkt ten aanzien van het langdurig en met kracht verrichten van knijp- en grijpbewegingen. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen in de FML opgenomen voor beschermende kleding en aangepaste schoenen. Met de rechtbank worden geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van deze deugdelijk onderbouwde beoordeling.
4.2.
De hogerberoepsgrond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellants beperking op lopen heeft onderschat, treft geen doel. Appellant stelt dat er een discrepantie is tussen de beoordeling in deze procedure en de beoordeling in het kader van de Wet verbetering poortwachter. Volgens de verzekeringsartsen in de onderhavige procedure kan appellant een kwartier achtereen lopen, terwijl een verzekeringsarts in de andere procedure heeft geoordeeld dat appellant 300 tot 400 meter achtereen kan lopen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft dit verschil geen aanleiding om de belastbaarheid van appellant te herzien. De Wet WIA-beoordeling en de beoordeling in het kader van de Wet verbetering poortwachter hebben verschillende beoordelingskaders. Daarom kunnen de beperkingen die bij deze beoordelingen bij appellant zijn vastgesteld van elkaar verschillen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passen de beperkingen op lopen die de verzekeringsarts bij appellant heeft vastgesteld adequaat bij appellants heup-, knie- en enkelklachten. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze naar behoren gemotiveerde en overtuigende conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3.
De hogerberoepsgronden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met appellants rug-, hand-, gehoor- en slokdarmklachten en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperking van de arbeidstijd en beperkingen ten aanzien van beroepsmatig autorijden en het dragen van veiligheidsschoenen heeft aangenomen, treffen evenmin doel. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de in bezwaar aangepaste FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De zogenoemde signaleringen zijn toereikend gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat de belastbaarheid van appellant ten aanzien van de aspecten horen, tillen, dragen, hand- en vingergebruik, zitten en staan in deze functies niet wordt overschreden.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP