ECLI:NL:CRVB:2015:4950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
14/5390 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als taxichauffeur werkte, had zich op 24 augustus 2012 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat appellante geen recht had op deze uitkering, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2012, waaruit bleek dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij het deskundigenrapport van verzekeringsarts S. Knepper als doorslaggevend beschouwde. Knepper concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, medisch geschikt was voor de functies met SBC-codes 111220, 111190 en 111171. In hoger beroep volhield appellante dat zij ten onrechte hersteld was verklaard en dat het Uwv onterecht de FML van 27 januari 2012 had gehanteerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op de datum in geding medisch geschikt was voor de genoemde functies. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat appellante haar stellingen in hoger beroep niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5390 ZW
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2014, 13/97 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Goettsch. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als taxichauffeur voor 40 uur per week. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
20 februari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), onder de overweging dat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 8 februari 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellante geen beroep ingesteld. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2012. Daarvan uitgaande zijn de functies met SBC-code 111220 (magazijn/expeditiemedewerker), 111190 (inpakker, handmatig) en 111171 (productiemedewerker metaal en elektro-industrie) in medisch opzicht passend bevonden voor appellante.
1.2.
Appellante heeft zich laatstelijk, vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, op 24 augustus 2012 ziek gemeld. Bij besluit van
21 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 24 augustus 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 5 december 2012
(bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
21 september 2012 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft een rapport van 27 november 2012 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Die arts heeft vastgesteld dat appellante beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid, maar dat zij met ingang van 24 augustus 2012 is staat is de functies met SBC-code 111220, 111190 en 111171 te verrichten.
2.1.
De rechtbank heeft verzekeringsarts S. Knepper benoemd als deskundige. Uit het door hem op 22 maart 2014 uitgebrachte rapport blijkt dat hij zich met het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan verenigen. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellante al heel lang beperkingen heeft als gevolg van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Op 24 augustus 2012 is appellante belastbaar zoals vastgelegd in de FML van
27 januari 2012. Er is geen reden een urenbeperking aan te nemen. Appellante heeft zich niet kunnen vinden in de conclusies in het deskundigenrapport. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij geheugen-, slaap- en leverproblemen heeft. Zij bezoekt eens per week de psycholoog en heeft een burnout. Zij heeft de hele dag pijn.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan het deskundigenrapport.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante volgehouden dat zij ten onrechte per 24 augustus 2012 hersteld is verklaard. Het Uwv heeft volgens haar ten onrechte het standpunt ingenomen dat op 24 augustus 2012 de FML van 27 januari 2012 van kracht is. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. Appellante is niet in staat de functies met SBC-code 111220, 111190 en 111171 te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft onderzocht of appellante op de datum in geding, 24 augustus 2012, medisch geschikt was voor één van de functies met SBC-code 111220, 111190 en 111171 (uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:4165).
4.2.
Terecht heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat naar vaste rechtspraak (uitspraak van 14 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7452) de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige in beginsel volgt indien diens motivering hem overtuigend voorkomt. Dit doet zich hier voor. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is de conclusies in het deskundigenrapport niet te volgen. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, heeft appellante medisch onderzocht en heeft nadere informatie opgevraagd bij de behandelend sector en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit zijn rapport blijkt dat hij de beschikbare medische informatie heeft betrokken bij zijn overwegingen. Appellante heeft in hoger beroep haar stellingen, inhoudend dat het deskundigenrapport niet als een draagkrachtig advies kan gelden, niet onderbouwd met nadere, niet eerder meegewogen medische gegevens die zien op de datum in geding. Evenmin heeft zij haar beroepsgrond onderbouwd dat zij niet in staat is de functies met SBC-code 111220, 111190 en 111171 te verrichten.
4.3.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP