ECLI:NL:CRVB:2015:4894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
14/420 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en maatmaninkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die sinds 18 augustus 2002 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in eerste aanleg betwist dat het Uwv van een juist maatmaninkomen is uitgegaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv de maatman en het maatmaninkomen correct heeft vastgesteld en heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de vaststelling van haar maatmaninkomen op onjuiste informatie is gebaseerd, wat zou leiden tot een te lage WAO-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de rechtbank in haar uitspraak heeft miskend dat appellante in haar beroepschrift en ter zitting geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit met betrekking tot de besluiten 1, 2, 3 en 5. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante met betrekking tot deze besluiten beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht het bezwaar tegen besluiten 1 en 5 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft de vaststelling van het maatmaninkomen door het Uwv bevestigd en het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard, met uitzondering van de vernietiging van de aangevallen uitspraak voor zover deze geen oordeel gaf over de beroepsgronden tegen het bestreden besluit.

De Raad heeft bepaald dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 162,- vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/420 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 december 2013, 13/2143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als activiteitenbegeleidster voor 20 uur per week. Met ingang van 18 augustus 2002 ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 13 november 2012 (besluit 1) heeft het Uwv beslist dat de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 onveranderd wordt uitbetaald. Bij besluit van eveneens 13 november 2012 (besluit 2) heeft het Uwv bepaald dat de WAO-uitkering van appellante over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 september 2012 wordt uitbetaald tot een bedrag ter grootte van een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%. Bij een volgend besluit van 13 november 2012 (besluit 3) heeft het Uwv bepaald dat de toeslag die appellante ontvangt op grond van de Toeslagenwet (TW) over die periode wordt verhoogd naar € 314,29 bruto. Bij besluit van eveneens 13 november 2012 (besluit 4) heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering over die periode van in totaal
€ 614,43 bruto van haar teruggevorderd. Bij besluit van 23 november 2012 (besluit 5) heeft het Uwv beslist dat de door appellante vermelde wijzigingen, inhoudende dat haar gezondheid is verslechterd, niet leiden tot een andere mate van arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten 1 tot en met 5. Bij besluit van 1 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen besluiten 1 en 5
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante geen belang heeft bij een beslissing op bezwaar. Het bezwaar tegen besluiten 2 en 3 is gegrond verklaard en het bezwaar tegen besluit 4 is ongegrond verklaard. Het Uwv heeft na een herberekening bepaald dat de
WAO-uitkering van appellante na anticumulatie van haar inkomsten uit arbeid over de periode van 1 september 2012 tot en met 30 september 2012 uitbetaald dient te worden naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit heeft tot gevolg dat de toeslag op grond van de TW over dezelfde periode wordt bepaald op € 204,45. Het Uwv heeft voorts het onverschuldigd betaalde bedrag aan WAO-uitkering onveranderd bepaald op € 614,43 bruto. Er zijn geen dringende redenen om af te zien van terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het maatmaninkomen van appellante met ingang van 9 januari 2006 is gewijzigd. Het Uwv heeft sinds die datum consequent gemotiveerd dat de berekening van het maatmaninkomen juist is. Wat appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de berekening van het maatmaninkomen onjuist is geweest. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vaststelling van haar maatmaninkomen op onjuiste informatie is gebaseerd. Daarom is haar WAO-uitkering te laag.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
Ambtshalve wordt het volgende overwogen. De rechtbank heeft overwogen dat appellante in haar beroepschrift noch ter zitting beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de besluiten 1, 2, 3 en 5. De beroepsgronden moeten naar hun strekking ruim worden uitgelegd. Appellante heeft in eerste aanleg bestreden dat het Uwv van een juist maatmaninkomen is uitgegaan. Dit moet zo worden uitgelegd dat appellante van het bestreden besluit in beroep is gekomen voor zover in dat besluit de grondslag van de besluiten 1 tot en met 5 door het Uwv is gehandhaafd met betrekking tot de berekening van het maatmaninkomen. De rechtbank heeft dit, in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), miskend ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de besluiten 1, 2, 3, en 5. In zoverre komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepsgronden van appellante met betrekking tot het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de besluiten 1, 2, 3, en 5 beoordelen.
4.2.
Het Uwv heeft terecht het bezwaar tegen de besluiten 1 en 5 niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang bij een beslissing op het bezwaar. Appellante kon met dat bezwaar niet bereiken hetgeen haar kennelijk voor ogen heeft gestaan, omdat haar uitkering ingevolge de WAO al gebaseerd was op de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse. In zoverre zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de door het Uwv vastgestelde maatman en maatmanomvang, alsmede het bijbehorende maatmaninkomen voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 mei 2006 vermeld dat de maatman van appellante is gebaseerd op het werk van activiteitenbegeleidster voor 20 uur per week alsmede op het werk van desktop publisher voor 18 uur per week, welk werk zij voordat zij werkloos werd verrichtte. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar behoren gemotiveerd, onder andere in het rapport van 2 februari 2012, dat de maatman en het aldus berekende maatmaninkomen juist is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan deze vaststelling van de maatman. Het maatmaninkomen is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens het rapport van
31 mei 2006 vastgesteld op € 10,46 per uur. Na indexering is dit door het Uwv voor de periode van 1 september 2012 tot en met 30 september 2012 vastgesteld op € 12,03 per uur. Niet gebleken is dat deze berekening onjuist is.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij geen oordeel is gegeven over de beroepsgronden tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op besluiten 1, 2, 3 en 5;
- verklaart het beroep in zoverre ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

UM