ECLI:NL:CRVB:2015:4891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
14/5403 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplegging van een maatregel wegens ongeoorloofde afwezigheid en niet-nakomen van re-integratieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een maatregel werd opgelegd in de vorm van een korting van 37,5% op de uitkering van appellant wegens ongeoorloofde afwezigheid. Appellant, geboren op 9 februari 1991, had recht op een uitkering op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Na een aantal meldingen van ongeoorloofde afwezigheid door zijn jobcoach, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering van appellant verlaagd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant de verplichtingen uit het re-integratieplan niet is nagekomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn verstandelijke beperking en traumaproblematiek niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedrag. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de maatregel van 37,5% van de inkomensondersteuning over de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 terecht is opgelegd.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze is aangevochten en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, begroot op € 980,-, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 122,- aan appellant vergoeden.

Uitspraak

14/5403 WWAJ
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2014, 13/7500 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Visscher hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Visscher. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
1.1. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2010 vastgesteld dat voor appellant, geboren 9 februari 1991, met ingang van
7 juli 2010 recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) is ontstaan.
1.2. Op 13 februari 2012 is ten behoeve van de arbeidsinschakeling van appellant een
re-integratieplan opgesteld. Daarin is over de verzuimmelding bepaald dat appellant te allen tijde de jobcoach op de hoogte moet stellen van ziekte en verzuim. In opdracht van het Uwv wordt appellant bij de re-integratie begeleid door ATCMatch.
1.3. Na een melding van ATCMatch dat appellant ongeoorloofd afwezig is geweest, heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2012 de uitkering van appellant met 25% verlaagd over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 oktober 2012. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.4. Na een nieuwe melding van ATCMatch dat appellant ongeoorloofd afwezig is geweest, heeft het Uwv bij besluit van 17 mei 2013 de uitkering van appellant met 100% verlaagd over de periode 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 april 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Het Uwv heeft de uitkering van appellant met 50% verlaagd over de periode
1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd, bepaald dat de inkomensvoorziening van appellant over de periode
1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013 wordt gekort met 37,5%, het besluit van 17 mei 2013 herroepen, bepaald dat de uitspraak van 14 augustus 2014 in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en beslissingen genomen over proceskosten en griffierecht.
3.1. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat ten onrechte een maatregel is opgelegd. Ten onrechte heeft de rechtbank de conclusie van een verzekeringsarts gevolgd dat appellant volledig verantwoordelijk is te stellen voor zijn gedrag ten aanzien van het nakomen van de gemaakte afspraken. Appellant wijst op zijn verstandelijke beperking in combinatie met traumaproblematiek, een 24/7 begeleide woonvorm en medische problematiek als gevolg van een ongeluk. Ten onrechte heeft de rechtbank niet beoordeeld of er wellicht sprake was van verminderde verwijtbaarheid zoals bedoeld in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) en de Beleidsregel maatregelen UWV (Beleidsregel). Ter zitting is namens appellant naar voren gebracht dat de maatregel met terugwerkende kracht is opgelegd.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. In dit geding wordt de aangevallen uitspraak aangevochten, voor zover daarin is bepaald dat over de inkomensvoorziening van appellant in de periode 1 mei 2013 tot en met
31 augustus 2013 een maatregel wordt opgelegd in de vorm van een korting van 37,5%, voor zover het primaire besluit is herroepen en de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4.2. Appellant heeft niet bestreden dat hij op 18 maart 2013 te laat is gekomen en zonder bericht afwezig is geweest op 19 en 20 maart 2013, op 2, 3, 8, 9, 10 en 15 april 2013 en vanaf 16 april 2013.
4.3. De vraag of er een medische reden is op grond waarvan van verminderde verwijtbaarheid dient te worden uitgegaan, heeft het Uwv op goede gronden ontkennend beantwoord. Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op een rapport van 9 april 2013 van een verzekeringsarts en een rapport van 19 augustus 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft appellant gezien op een spreekuur en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Beide artsen hebben het dossier bestudeerd en hebben de beschikbare medische informatie betrokken bij hun medische beoordeling van appellant. Op grond daarvan hebben zij gesteld dat appellant belastbaar is conform een Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 juni 2010, met als toevoeging dat appellant in aanmerking komt voor heupsparend werk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellant volledig verantwoordelijk te stellen voor zijn gedrag ten aanzien van het nakomen van afspraken. Hij heeft bewezen dat hij zich aan afspraken voor het ondergaan van therapie houdt. Appellant heeft geen dusdanige psychisch beperkte belastbaarheid dat hij niet in staat is zich aan afspraken te houden. In een rapport van 12 november 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die arts toegelicht dat het trauma is meegewogen bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van appellant. Door het trauma is appellant niet buiten staat geraakt om zijn afspraken na te komen. Er is geen aanleiding de bevindingen en de inzichtelijk onderbouwde conclusie van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden, mede gelezen in onderlinge samenhang met een verzekeringsgeneeskundig rapport van
9 juni 2010. Appellant heeft ook in hoger beroep geen informatie overgelegd die doet twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.4. Met juistheid heeft de rechtbank voorts gewezen op een arbeidskundig rapport van
2 mei 2013. Uit dit rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige appellant heeft gewaarschuwd dat het niet nakomen van de afspraken gevolgen heeft voor zijn uitkering. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv recidive voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Bij besluiten van 5 juli 2012 en 17 mei 2013 is appellant immers een maatregel opgelegd omdat hij de verzuimmeldingverplichtingen van het re-integratieplan niet heeft nageleefd.
4.5. Ingevolge artikel 2:31, tweede lid, onder c, en artikel 2:67 van de Wet Wajong weigert het Uwv een inkomensvoorziening geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
4.6. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv de uitkering geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend dient te weigeren. Gezien hetgeen is overwogen in 4.3 over het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2013 heeft de rechtbank met juistheid beslist dat er geen aanleiding is verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van appellant aan te nemen. Van een dringende reden om van de maatregel af te zien is niet gebleken.
4.7. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, artikel 5, aanhef en onder c, en artikel 8 van het Maatregelenbesluit en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel bedraagt de hoogte van de maatregel in zo’n geval 37,5%, gedurende vier maanden.
4.8. De rechtbank heeft een maatregel opgelegd in de vorm van een korting van 37,5% van appellants inkomensondersteuning over de periode 1 mei 2013 tot en met 31 augustus 2013. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard dat de per 1 mei 2013 opgelegde maatregel met terugwerkende kracht is opgelegd. Die maatregel had eerst per 1 juni 2013 mogen worden opgelegd. De Raad verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de door de rechtbank opgelegde maatregel voor zover opgelegd vóór 1 juni 2013 geen stand houdt.
5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover aangevochten. Het Uwv wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, begroot op € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant, begroot op € 980,-;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 122,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

AP