ECLI:NL:CRVB:2015:4890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
14/4042 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die als chauffeur/bezorger werkte, is op 9 februari 2009 uitgevallen door nek-, rug- en armklachten. Het Uwv heeft op 24 februari 2012 vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) als onderbouwing. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant heeft geen medische informatie ingediend die de rechtbank zou kunnen doen twijfelen aan zijn vastgestelde belastbaarheid. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze gronden niet slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat appellant, gezien zijn functionele mogelijkheden, in staat is de voorbeeldfuncties te vervullen zonder relevant verlies aan verdienvermogen.

De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, met V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2015.

Uitspraak

14/4042 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2014, 12/5212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als chauffeur/bezorger voor 39,75 uur per week. Voor dit werk is hij op 9 februari 2009 uitgevallen vanwege nek-, rug- en armklachten. Bij besluit van 24 februari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 februari 2012 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft aan dit besluit onder andere een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten grondslag gelegd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 23 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de voor hem vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft verder de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat hij meer beperkingen voor het verrichten van arbeid heeft dan door het Uwv blijkens de FML is aangenomen. Hij is door deze beperkingen niet in staat de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties uit te voeren.
3.2. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1. De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden die appellant heeft aangevoerd in beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, niet juist acht, noch heeft hij medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de FML. Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat appellant gelet op zijn functionele mogelijkheden de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties kan vervullen en dat daarbij geen relevant verlies aan verdienvermogen ontstaat.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij
AP