ECLI:NL:CRVB:2015:489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 27 augustus 2010 ziek meldde met hartklachten, had eerder recht gekregen op een WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 24 augustus 2012 recht had op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een IVA-uitkering. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad merkte op dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zouden kunnen wijzen op een zwaardere beperking dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 4 van de Wet WIA voor het verkrijgen van een IVA-uitkering. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.