ECLI:NL:CRVB:2015:489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-5737 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 27 augustus 2010 ziek meldde met hartklachten, had eerder recht gekregen op een WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 24 augustus 2012 recht had op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat hij recht had op een IVA-uitkering. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad merkte op dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zouden kunnen wijzen op een zwaardere beperking dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 4 van de Wet WIA voor het verkrijgen van een IVA-uitkering. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5737 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2013, 12/2909 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Gürses, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als offset voorbereider. Op 27 augustus 2010 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met hartklachten.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 24 augustus 2012 recht ontstaat op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 1 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2012 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking dient te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 47 van de Wet WIA (IVA-uitkering). Daartoe heeft hij gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 24 augustus 2012. Ter onderbouwing heeft appellant zijn klachten omschreven en gesteld dat zijn behandelaars bevestigen dat zijn klachten aanhouden. Appellants belastbaarheid zal verder afnemen en hij is aangewezen op een urenbeperking. Over de arbeidskundige grondslag heeft appellant gesteld dat niet kan worden aangetoond dat voor hem voldoende passende arbeidsmogelijkheden openstaan. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
De hoger beroepsgronden vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Deze gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was in de zin van
artikel 4 van de Wet WIA.
4.3.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv is zorgvuldig tot stand gekomen en de medische grondslag van het bestreden besluit is deugdelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van dossieronderzoek en gegevens verkregen tijdens de hoorzitting bij appellant de diagnoses ‘angina pectoris, depressieve episode en knieklachten’ vastgesteld. Zij heeft in aanvulling op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 mei 2012 enkele verdergaande beperkingen aangenomen ten aanzien van zowel de mentale als de fysieke belastbaarheid en deze beperkingen vastgelegd in de FML van 29 oktober 2012. Deze FML bevat beperkingen die zowel de psychische klachten als de knie- en hartklachten van appellant betreffen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 oktober 2012 op inzichtelijke wijze betoogd dat artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB) limitatief omschrijft wanneer sprake is van een situatie waarin geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn en dat geen van de daar omschreven situaties van toepassing is op appellant, ondanks zijn fysieke en psychische klachten. De Raad ziet geen aanleiding het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Gelet op het zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige onderzoek heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, zoals weergegeven in de FML van
29 oktober 2012.
4.3.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel heeft appellant in beroep noch in hoger beroep medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellant is aangewezen op een urenbeperking of anderszins meer of zwaarder beperkt is dan met de FML van 29 oktober 2012 is vastgesteld. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.3.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een juiste arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de FML van 29 oktober 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van dossierstudie, gegevens verkregen tijdens de hoorzitting en na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingsysteem in overeenstemming met artikel 9 van het SB minimaal drie passende functies geselecteerd voor appellant, die ieder minimaal drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op afdoende wijze gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Aan de hand van de mediane loonwaarde van deze functies is met juistheid een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 38%.
4.3.4.
De Raad merkt tot slot nog op, dat als aangegeven artikel 2, vijfde lid, van het SB een limitatieve opsomming bevat van de voorwaarden waaronder gesproken kan worden van de situatie dat geen benutbare arbeidsmogelijkheden bestaan; appellant voldoet daar niet aan. In deze situatie kan aan de beoordeling van de door appellant gestelde duurzaamheid niet worden toegekomen.
4.4.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt om een recht op een
IVA-uitkering te doen ontstaan.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) S.K. Dekker

QH