ECLI:NL:CRVB:2015:488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-5635 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst in het kader van een loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad beoordeelde de medische gegevens en de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante had aangevoerd dat zij weer ernstig ziek was en niet kon herstellen van griep, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd en appellante gezien, en had overtuigend gemotiveerd dat er geen meer beperkingen nodig waren dan vastgesteld in de FML. De Raad concludeerde dat de aan appellante voorgehouden functies medisch passend waren en dat de overschrijdingen van haar belastbaarheid door de arbeidsdeskundige naar behoren waren gemotiveerd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

13/5635 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
5 september 2013, 13/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich ziek gemeld in verband met moeheid, slaapproblemen en klachten van psychische aard (door de verzekeringsarts nadien omschreven als restklachten na een depressieve episode). Bij besluit van 25 november 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat zij met ingang van 3 januari 2010 arbeidsgeschikt wordt geacht voor haar eigen werk. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 23 juni 2010 gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 3 januari 2010 een verlies aan verdienvermogen heeft van 100 % en heeft het Uwv haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Hieraan ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juni 2010 ten grondslag dat appellante vooralsnog per einde wachttijd 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht, gelet op de psychiatrische expertise van 19 mei 2010 waarin wordt gesproken over een forse depressie en wordt geadviseerd tot een intensieve behandeling en opname.
1.2.
Bij besluit van 10 december 2012 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij op
4 oktober 2012 een gesprek met een arts (van het Uwv) en een arbeidsdeskundige heeft gehad over haar arbeidsmogelijkheden en vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen van appellante 47,83% is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 4 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heft appellante gronden van medische aard aangevoerd. Appellante brengt naar voren dat zij weer ernstig ziek is, dat zij niet kan herstellen van griep en dat deze al vijf weken duurt. Haar huisarts kan hier weinig aan doen. Haar bloeddruk is weer veel te hoog. Haar slaap is ernstig verstoord.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4016).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat op basis van de beschikbare medische gegevens er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 februari 2013 (FML). De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en appellante gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en appellante op de hoorzitting gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 januari 2013 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan zijn vastgesteld in de FML. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben geconstateerd dat er na een korte opname van appellante van december 2010 tot eind februari 2011 geen psychiatrische behandeling meer is geweest. Er worden geen duidelijke depressieve trekken waargenomen, waardoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanneemt dat gewoontevorming een belangrijke determinant is bij de slaap- en vermoeidheidsklachten, terwijl de slaapproblemen zelf ook zijn verminderd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep oordeelt dat de door de verzekeringsarts aangenomen urenbeperking en beperking ten aanzien van onregelmatigheid in het arbeidspatroon, samen met de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, voldoende tegemoet komen aan de nog aanwezige klachten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten van deze artsen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten dan wel niet concludent zijn. Zij heeft immers in bezwaar, beroep noch in hoger beroep medische informatie in het geding gebracht om haar standpunt dat zij meer beperkt is te onderbouwen. Niet is aannemelijk gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet onder meer op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kunnen baseren. De Raad kan dan ook, evenals de rechtbank, de medische basis van het bestreden besluit onderschrijven.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies als voor haar in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn door de (bezwaar)arbeidsdeskundige naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1, 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) S.K. Dekker
JvC