ECLI:NL:CRVB:2015:4876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
15/536 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot op 10 februari 2011, een aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft deze aanvraag geweigerd, omdat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 21 maart 2014 geoordeeld dat de Svb opnieuw op het bezwaar van appellante moest beslissen, omdat er voldoende medische onderbouwing was voor de stelling dat appellante meer beperkt was dan de Svb had aangenomen. Na een nieuw rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de Svb op 17 juli 2014 een nieuwe beslissing genomen, waarbij een ANW-uitkering werd toegekend van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011.

De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toekenning van de ANW-uitkering ten onrechte is beperkt tot en met 31 december 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellante na 31 december 2011 geen recht meer had op een ANW-uitkering. De Raad heeft daarbij het rapport van psychiater W.H.J. Mutsaers als overtuigend beschouwd en de bezwaren van appellante tegen dit rapport verworpen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/356 ANW
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
19 december 2014, 14/3357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Luursema, advocaat
,hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. Luursema. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot op 10 februari 2011 een aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Svb. Bij besluit van 26 april 2011, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 12 januari 2012, heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen. Daartoe is overwogen dat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij uitspraak van 21 maart 2014, 12/70, heeft de rechtbank het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 12 januari 2012 gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en bepaald dat de Svb opnieuw op het bezwaar van appellante dient te beslissen. De rechtbank is op grond van de rapporten van 9 april 2013 en 7 augustus 2013 van de door haar ingeschakelde deskundige psychiater
W.H.J. Mutsaers, in samenhang bezien met de rapporten van medisch adviseur Schakel en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, tot het oordeel gekomen dat voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om aan te nemen dat appellante op 10 februari 2011 als gevolg van een objectiveerbare ziekte en/of gebrek meer beperkt was dan door de Svb is aangenomen. De Svb heeft berust in de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2014.
1.3.
Op verzoek van de Svb heeft vervolgens een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv een rapport uitgebracht van 2 juni 2014. In dat rapport heeft deze arts in aanmerking genomen dat zijn conclusie in lijn is met de uitspraak van de rechtbank en met het rapport van de deskundige, maar niet aansluit bij de geldende regels voor de vaststelling van volledige medische arbeidsongeschiktheid. Desalniettemin acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het opportuun om vast te stellen dat appellante op en na 10 februari 2011 volledig arbeidsongeschikt was, een situatie die heeft voortgeduurd tot en met eind 2011. Nadien is er geen reden om aan te nemen dat appellante op grond van mentale onbalans beperkingen had in het persoonlijk en sociaal functioneren, door ziekte of gebrek vaststelbaar naar objectieve medische maatstaven.
1.4.
De Svb heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 17 juli 2014 (bestreden besluit) genomen. Hierbij is het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2011 gegrond verklaard en is een
ANW-uitkering toegekend van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de Svb met de toekenning van de ANW-uitkering over de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011 op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het rapport van Mutsaers van 9 april 2013 geeft aan dat het rouwproces van appellante in de loop van 2011 op de achtergrond is geraakt en dat er na 2011 geen sprake is geweest van een pathologisch rouwproces of een psychiatrische stoornis. In aanmerking genomen dat er in 2012 niet langer sprake was van beperkingen als gevolg van een objectiveerbare ziekte en/of gebrek, is de uitkering terecht (niet langer dan) tot en met
31 december 2011 toegekend.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toekenning van de ANW-uitkering ten onrechte is beperkt tot en met 31 december 2011. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een brief van 16 januari 2015 overgelegd van psycholoog H. Mesch, bij wie appellante van 17 mei 2011 tot en met 7 januari 2015 in behandeling is geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante na 31 december 2011 geen recht heeft op een ANW-uitkering. In het bijzonder is daarbij tussen partijen in geschil of de brief van psycholoog Mesch aanleiding geeft het oordeel van de door de rechtbank in een eerdere beroepsprocedure geraadpleegde deskundige Mutsaers niet te volgen.
4.2.
De Svb heeft de beëindiging van de ANW-uitkering na 31 december 2011 gebaseerd op de bevindingen en de conclusies van de door de rechtbank in een eerdere beroepsprocedure ingeschakelde deskundige Mutsaers. Deze psychiater heeft in zijn rapport van 9 april 2013 vastgesteld dat bij appellante sprake is van een rouwreactie. In antwoord op de vraag of hij kan instemmen met het standpunt van de Svb dat appellante op en na 10 februari 2011 in staat was fulltime te werken, en of er een urenbeperking had moeten worden aangenomen, heeft deze deskundige als volgt overwogen, waarbij appellante is aangeduid als betrokkene en de Svb als verweerder:
“Ik kan niet instemmen met verweerders standpunt dat betrokkene op 10 februari 2011 in staat was om te werken. Haar emotionele toestand op dat moment en in de daarop volgende weken was zodanig dat ze allerlei beperkingen in haar cognitieve en sociale functioneren had. Omdat haar rouwproces in de loop van 2011 op de achtergrond is geraakt, meen ik dat nadien geen sprake is geweest van een pathologisch rouwproces of van een psychiatrische stoornis. Daarom zijn er nadien geen argumenten van psychiatrische aard voor de opvatting dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden”.
In het aanvullend rapport van 7 augustus 2013 heeft Mutsaers verder nog overwogen dat appellante op de datum van overlijden van haar echtgenoot en aansluitend gedurende enkele weken niet kon werken.
4.3.
Het rapport van Mutsaers, tezamen met zijn aanvulling daarop, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De door appellante naar aanleiding van de brief van psycholoog Mesch van 16 januari 2015 tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding de conclusie van de deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat Mutsaers appellante op 7 november 2012 heeft onderzocht en bij dat onderzoek bovendien de beschikking had over de brief van psycholoog Mesch van 26 april 2012. Mutsaers heeft informatie opgevraagd bij psycholoog Mesch over de EMDR-behandeling. Verder is van belang dat Mutsaers gemotiveerd heeft vermeld dat bij appellante op 10 februari 2011 een rouwproces is ontstaan als gevolg waarvan zij aanvankelijk in haar dagelijks functioneren werd belemmerd door terugkerende emoties, onder andere van verdriet en traumatische beelden van het overlijden van haar echtgenoot en door problemen met de concentratie, met energieverlies, geestelijke vertraging en onvermogen om informatie op te nemen en helder te denken. In de loop van 2011 is dat proces steeds meer op de achtergrond geraakt en heeft het de invloed op het dagelijks leven en functioneren van appellante verloren.
4.4.
Hiertegenover staat dat psycholoog Mesch in de brief van 16 januari 2015 uiteen heeft gezet dat de behandeling, gezien de rouwproblematiek waarbij meer structurele persoonlijkheidsaspecten een rol speelden, de eerste twee jaar een intenser karakter heeft gekend en dat rondom 2013 de contacten in frequentie zijn verminderd en over de tijd werden uitgestreken. Uit deze mededelingen blijkt echter niet dat bij appellante ook na 31 december 2011 nog sprake was van beperkingen door ziekte of gebrek vast te stellen naar objectieve medische maatstaven. Deze brief van psycholoog Mesch legt dan ook onvoldoende gewicht in de schaal om het oordeel van psychiater Mutsaers niet te volgen. Geconcludeerd moet worden dat de Svb, zich daarbij baserend op het oordeel van de deskundige Mutsaers en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht heeft geoordeeld dat appellante na
31 december 2011 geen recht meer heeft op een ANW-uitkering.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en G. Zeben-de Vries en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J. van Ravenstein

RH