Uitspraak
,hoger beroep ingesteld.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot op 10 februari 2011, een aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft deze aanvraag geweigerd, omdat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 21 maart 2014 geoordeeld dat de Svb opnieuw op het bezwaar van appellante moest beslissen, omdat er voldoende medische onderbouwing was voor de stelling dat appellante meer beperkt was dan de Svb had aangenomen. Na een nieuw rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de Svb op 17 juli 2014 een nieuwe beslissing genomen, waarbij een ANW-uitkering werd toegekend van 1 februari 2011 tot en met 31 december 2011.
De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de toekenning van de ANW-uitkering ten onrechte is beperkt tot en met 31 december 2011. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellante na 31 december 2011 geen recht meer had op een ANW-uitkering. De Raad heeft daarbij het rapport van psychiater W.H.J. Mutsaers als overtuigend beschouwd en de bezwaren van appellante tegen dit rapport verworpen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.