ECLI:NL:CRVB:2015:4874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
13/1094 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum IVA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de IVA-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een wijziging in zijn gezondheidstoestand heeft hij een IVA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 januari 2011 recht heeft op deze uitkering, maar appellant is van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid al eerder is toegenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv heeft onderschreven. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is om een andere ingangsdatum vast te stellen. De Raad wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante medische informatie van cardiologen heeft gewogen en dat er geen objectieve gegevens zijn die de eerdere ingangsdatum ondersteunen. De Raad concludeert dat de datum van 1 januari 2011 als ingangsdatum van de IVA-uitkering niet onjuist is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

13/1094 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2013, 12/2921 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant, heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 26 januari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36%. Bij besluit van 12 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant eindigt op 26 januari 2010 en dat appellant aansluitend in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het tegen het besluit van 12 februari 2010 ingestelde bezwaar is bij besluit van 20 mei 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad op 12 november 2010 is bevestigd.
1.2.
Bij brief van 26 juli 2011 heeft appellant onder verwijzing naar de brieven van 29 oktober 2010 en 16 juni 2011 van de behandelend cardiologen zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 januari 2012 vastgesteld dat appellant vanaf 1 juni 2011 niet meer aanmerking komt voor en WGA-vervolguitkering, maar wel voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 26 januari 2011 bezwaar gemaakt omdat hij van mening is dat zijn arbeidsongeschiktheid reeds vanaf een eerder datum is toegenomen dan aangenomen door het Uwv. Appellant heeft gesteld dat hij reeds vanaf 2007 toegenomen arbeidsongeschikt is te achten.
1.4.
Na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft het Uwv bij besluit van 23 mei 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 januari 2012 gegrond verklaard en vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 januari 2011 een recht is ontstaan op een IVA-uitkering om dat de arbeidsbeperkingen en arbeidsongeschiktheid als duurzaam zijn te beschouwen.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat reeds in 2007, dan wel op een eerder moment dan 1 januari 2011 er al sprake was van een zodanige verslechterende hartpompfunctie die volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid rechtvaardigt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn oordeelsvorming heeft betrokken dat in juni 2011 een verslechterde hartpompfunctie is vastgesteld en dat appellant zelf heeft aangegeven begin 2011 toegenomen klachten te hebben. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de datum waarop de beperkingen zijn toegenomen een enigszins arbitrair karakter heeft, nu de verslechterde hartpompfinctie eerst in juni 2011 is geconstateerd. Uit de brief van 16 juni 2011 van cardioloog W.A.J. Bruggeling blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet per wanneer er sprake is van de verslechterde hartpompfunctie. Evenmin blijkt uit de brief van 29 oktober van 2010 van cardioloog M. Baselier van toegenomen beperkingen tussen de periode 27 januari 2010 en 1 januari 2011. Deze cardioloog heeft aangegeven dat de situatie niet anders was dan tijdens het onderzoek in 2009. Nu uit de brief van cardioloog Bruggeling blijkt dat appellant heeft aangegeven sinds begin van 2011 toegenomen klachten te hebben, is de rechtbank van oordeel dat appellant mede wegens het ontbreken van objectieve gegevens beschikbaar zijn, niet tekort is gedaan door de datum van toegenomen beperking vast te stellen op 1 januari 2011.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de eerder overgelegde brieven van 29 oktober 2010 van cardioloog Baselier en van 16 juni 2011 van cardioloog Bruggeling, zijn standpunt gehandhaafd dat de ingangsdatum van de aan hem toegekende IVA-uitkering eerder dient in te gaan dan 1 januari 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen en het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen met betrekking tot de medische bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, worden volledig onderschreven. In de gedingstukken wordt geen aanleiding gezien om een andere ingangsdatum van de IVA-uitkering vast te stellen dan is aangenomen door het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de door appellant overgelegde brieven van 29 oktober 2010 en 16 juni 2011 van de cardiologen die, zoals blijkt uit het rapport van 22 mei 2012, uitdrukkelijk en gemotiveerd zijn betrokken en gewogen in zijn beoordeling.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant geen andere (medische) informatie dan bovengenoemde ingebracht tegen de medische beoordeling en het oordeel van de rechtbank. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd aangegeven waarom is uitgegaan van 1 januari 2011 als ingangsdatum van de IVA-uitkering. In het rapport van 22 mei 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd aangegeven dat de verslechterende hartpompfunctie een geleidelijk (verslechterend) proces is waardoor de datum waarop de beperkingen zijn toegenomen in dit geval een enigszins arbitrair karakter heeft. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beschouwing betrokken dat in het onderzoek in juni 2011 door cardioloog Bruggeling is geconstateerd dat de hartpompfunctie is verslechterd. Uit eerdere onderzoeken, waarbij gewezen wordt op de brief van 29 oktober 2010 van cardioloog Baseling, is geen medische verslechtering gebleken. Nu appellant zelf heeft aangegeven, zoals blijkt uit de brief van 16 juni 2011 van de cardioloog Bruggeling, dat hij sinds het begin van 2011 meer klachten heeft, kan de door het Uwv vastgestelde datum van
1 januari 2011 met ingang waarvan appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, zonder overigens af te doen aan de zeer ernstige gezondheidssituatie van appellant, niet als onjuist worden bestempeld.
4.3.
Het voorgaande leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 december 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. van Rooijen

IJ