ECLI:NL:CRVB:2015:4873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/587 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot psychische klachten en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd afgewezen. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts en de psychiater hebben onderzoek gedaan naar zijn situatie en kwamen tot de conclusie dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van het Uwv, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. De Raad wijst de argumenten van appellant af, waaronder de stelling dat er geen adequate psychiatrische behandeling voor hem is en dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/587 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2013, 13/1021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker stoffeerderij. Met ingang van 30 juli 2010 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werkzaamheden in verband met psychische klachten.
1.2.
In verband met de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft psychiater W.M.J. Hassing op verzoek van de verzekeringsarts een expertise verricht en van haar bevindingen op 24 juli 2012 verslag gedaan. De door de behandelend sector (GGZ Allekleur) gestelde diagnose schizoaffectieve stoornis is door Hassing betrokken bij haar onderzoek. Vervolgens heeft Hassing vermeld dat de aard en de ernst van de anamnestische hallucinaties moeilijk is vast te stellen. De door appellant aangegeven hallucinaties passen bij schizofrenie, echter er zijn geen wanen, onsamenhangende spraak of ernstig psychotisch gedrag noch negatieve symptomen waargenomen. Dit maakt dat schizofrenie minder waarschijnlijk is, maar niet volledig kan worden uitgesloten. Wegens de consistente presentatie van hallucinaties heeft Hassing aangegeven dat in classificerende zin is sprake van een psychose NAO. Voorts heeft Hassing aangegeven dat appellant een beschermd leven leidt binnen zijn gezin en familie, maar dat hij wel dagelijks twee keer het ontmoetingscentrum bezoekt. Dit maakt niet dat er sprake is van een ernstig onvermogen in het sociale functioneren. Ook in het psychiatrisch onderzoek stelt appellant zich actief, coöperatief en open op in het contact en gesprek. Hassing heeft vervolgens geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een psychose NAO, een aanpassingsstoornis met angst en een paranoïde schizofrenie. Naar aanleiding van dit rapport en het met de psychiater gevoerde overleg heeft de verzekeringsarts nader bij rapport van
6 augustus 2012 gerapporteerd en vervolgens beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) met dezelfde datum. In deze FML zijn beperkingen opgenomen, onder meer in de rubrieken 1, 2 en 6. Hiervan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige een vijftal functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. Bij besluit van
17 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 27 juli 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv neemt daarbij het standpunt in dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden. Gelet op het loon dat hij daarmee kan verdienen, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is mede gebaseerd op het rapport van 28 november 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft ten aanzien van de ingediende bezwaargronden overwogen dat appellant niet voldoet aan de criteria van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en dat appellant belastbaar is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt meer dan wel anders beperkt te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primair medisch oordeel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Gelet op de verrichte expertise van psychiater Hassing, de opgestelde rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bestaat geen aanleiding de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen is de rechtbank voldoende overtuigd dat de aan het bestreden besluit door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn te achten. Dit leidt volgens de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
3. Appellant heeft in hoger beroep de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden, gehandhaafd. In het bijzonder heeft hij zijn stelling gehandhaafd dat er geen adequate psychiatrische behandeling voor hem lijkt te zijn en zijn gezondheidssituatie is verslechterd. Appellant is schizofreen, hij lijdt aan wanen en heeft angsten. Daarbij kan hij zomaar gaan schelden en vloeken. Voorts is appellant in de wachttijdperiode volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht omdat er geen enkel zicht was op verbetering. Dat appellant vervolgens per einde van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is, strookt niet met dit standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen die hiertoe hebben geleid, worden onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Psychiater Hassing heeft bij haar oordeelsvorming in haar rapport van 24 juli 2012 de diagnose, zoals vastgesteld door de behandelend sector, betrokken en gewogen. Vervolgens heeft zij op basis van haar eigen onderzoeksbevindingen overtuigend gemotiveerd waarom niet van hoofddiagnose schizofrenie, die door de behandelend sector is gesteld, dient te worden uitgegaan. Naast de twijfels die zij heeft ten aanzien van de diagnose schizofrenie, heeft zij er tevens op gewezen dat ook bij de behandelend sector vragen bestonden bij het vaststellen van de diagnose en met name of sprake is van schizofrenie. Concluderend heeft Hassing overtuigend gemotiveerd waarom uitgegaan dient te worden van een psychose NAO. De verzekeringsarts heeft vervolgens beperkingen in de rubrieken 1, 2 en 6 vastgesteld, die zijn onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nu appellant noch in beroep noch in hoger beroep medische informatie heeft ingebracht die aanleiding geven tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen, is er geen aanleiding appellant te volgen in zijn stelling dat hij meer beperkt is dan aangenomen door de verzekeringsartsen. De medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven.
4.3.
Dat appellant tijdens de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is bevonden, strookt niet met het medisch rapport van de bedrijfsarts op 10 juni 2011 waaruit blijkt dat de bedrijfsarts een aanvraag voor een IVA-uitkering met verkorte wachttijd heeft afgeraden aangezien dit tot een afwijzing zou leiden.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde beperkingen, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant. Gewezen wordt op het rapport van 21 januari 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin de signaleringen van de geselecteerde functies zijn toegelicht.
4.5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. van Rooijen

IJ