ECLI:NL:CRVB:2015:487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-2996 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de beëindiging van de WIA-uitkering en de beoordeling van de belastbaarheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te beëindigen. De zaak betreft de intrekking van de werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die door het Uwv met ingang van 23 januari 2012 is stopgezet, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 19 december 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn gronden van beroep toegelicht, waarbij hij vooral medische argumenten naar voren heeft gebracht. Hij betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts en stelde dat de belastbaarheid niet goed was vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het besluit van het Uwv voldoende was gemotiveerd en dat de verzekeringsarts niet verplicht was tot een uitgebreid lichamelijk onderzoek, gezien de beschikbare informatie van de behandelend cardioloog. De Raad heeft vastgesteld dat de belasting van de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/2996 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 april 2013, 12/2659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. J.J.M. Vrancken, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 23 november 2011 heeft het Uwv de met ingang van 1 september 2009 toegekende werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) met ingang van 23 januari 2012 beëindigd, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 9 mei 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht, gronden van voornamelijk medische aard aangevoerd. Appellant voert aan dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het besluit van 23 november 2011. Immers het was voor appellant nimmer duidelijk op welke gronden dat besluit is genomen. Nu blijkt dat dit besluit is gebaseerd op onder meer lichamelijk en psychisch onderzoek hetgeen volgt uit het medisch onderzoeksverslag van 19 oktober 2011. Uit de aan appellant toegezonden versie van het verzekeringsgeneeskundig rapport van diezelfde datum blijkt echter niet dat er lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts voert appellant aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is verricht. Gezien de aard van zijn klachten aan het hart kon de verzekeringsarts niet volstaan met het eenmalig kort luisteren naar het hartritme van appellant. De rechtbank heeft niet onderkend dat vanwege dit onzorgvuldige onderzoek de belastbaarheid van appellant niet goed kon worden vastgesteld, terwijl ook overigens in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te weinig en te lichte beperkingen zijn opgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de in hoger beroep aangevoerde gronden zich richten tegen het besluit van
23 november 2011 wijst de Raad er op dat dit besluit gebaseerd is op het rapport van de verzekeringsarts van 19 oktober 2011 en de door hem opgestelde FML. Voor zover dit appellant al niet meteen duidelijk was, zij opgemerkt dat niet is gesteld dat het Uwv niet heeft voldaan aan de uit artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht voortvloeiende verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaande aan de hoorzitting ter inzage te leggen. In de uitnodigingsbrief van 5 januari 2012 voor de hoorzitting is appellant in elk geval op deze ter inzagelegging gewezen.
4.2.
De hoger beroepsgronden voor zover die gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit treffen geen doel.
4.3.
Voor zover het hoger beroep de medische basis van het bestreden besluit betreft moet worden vastgesteld, dat veel informatie van de behandelend cardioloog voor de verzekeringsartsen beschikbaar was - ook afkomstig uit de aan dit geding voorafgaande (beroeps)procedure met betrekking tot de toekenning van WGA-uitkering -; gelet daarop behoefde de verzekeringsarts niet over te gaan tot een uitgebreid lichamelijk onderzoek teneinde tot een oordeel te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig was en beschikte over recente informatie van de behandelend cardioloog, heeft afdoende gemotiveerd waarom het oordeel van de verzekeringsarts kon worden onderschreven. Uit laatstbedoelde informatie van de cardioloog van 10 januari 2012 blijkt dat appellant geen klachten had, de echo van het hart (eerst) over twee jaar herhaald behoefde te worden en dat appellant over een half jaar zou terugkomen op het spreekuur. Van de zijde van appellant zijn geen gegevens van medische aard in het geding gebracht die zijn standpunt dat meer of andere beperkingen in de FML opgenomen zouden moeten worden, kunnen ondersteunen. Ook overigens kan de Raad het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijven.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de belasting van de voorgehouden functies de functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt. In het rapport van de arbeidsdeskundige is voldoende toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de beschrijving van de geselecteerde functies zijn naar behoren gemotiveerd.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) S.K. Dekker
JvC